NL: toedichten U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.
|
| Voltooid deelwoord |
toegedicht
|
| Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott) |
ik dicht toe jij dicht toe hij dicht toe wij dichten toe jullie dichten toe zij dichten toe
|
| Tegenwoordige tijd, bijzinsvolgorde |
dat ik toedicht dat jij toedicht dat hij toedicht dat wij toedichten dat jullie toedichten dat zij toedichten
|
| Voltooid tegenwoordige tijd (vtt) |
ik heb toegedicht jij hebt toegedicht hij heeft toegedicht wij hebben toegedicht jullie hebben toegedicht zij hebben toegedicht
|
| Onvoltooid verleden tijd (ovt) |
ik dichtte toe jij dichtte toe hij dichtte toe wij dichtten toe jullie dichtten toe zij dichtten toe
|
| Verleden tijd, bijzinsvolgorde |
dat ik toedichtte dat jij toedichtte dat hij toedichtte dat wij toedichtten dat jullie toedichtten dat zij toedichtten
|
| Voltooid verleden tijd (vvt) |
ik had toegedicht jij had toegedicht hij had toegedicht wij hadden toegedicht jullie hadden toegedicht zij hadden toegedicht
|
| Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt) |
ik zal toedichten jij zult toedichten hij zal toedichten wij zullen toedichten jullie zullen toedichten zij zullen toedichten
|
| Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt) |
ik zal toegedicht hebben jij zult toegedicht hebben hij zal toegedicht hebben wij zullen toegedicht hebben jullie zullen toegedicht hebben zij zullen toegedicht hebben
|
| Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt) |
ik zou toedichten jij zou toedichten hij zou toedichten wij zouden toedichten jullie zouden toedichten zij zouden toedichten
|
| Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt) |
ik zou toegedicht hebben jij zou toegedicht hebben hij zou toegedicht hebben wij zouden toegedicht hebben jullie zouden toegedicht hebben zij zouden toegedicht hebben
|
| Gebiedende wijs |
dicht toe
|
| Aanvoegende wijs |
| toedichte |