NL: toebijten U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.
|
| Voltooid deelwoord |
toegebeten
|
| Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott) |
ik bijt toe jij bijt toe hij bijt toe wij bijten toe jullie bijten toe zij bijten toe
|
| Tegenwoordige tijd, bijzinsvolgorde |
dat ik toebijt dat jij toebijt dat hij toebijt dat wij toebijten dat jullie toebijten dat zij toebijten
|
| Voltooid tegenwoordige tijd (vtt) |
ik heb toegebeten jij hebt toegebeten hij heeft toegebeten wij hebben toegebeten jullie hebben toegebeten zij hebben toegebeten
|
| Onvoltooid verleden tijd (ovt) |
ik beet toe jij beet toe hij beet toe wij beten toe jullie beten toe zij beten toe
|
| Verleden tijd, bijzinsvolgorde |
dat ik toebeet dat jij toebeet dat hij toebeet dat wij toebeten dat jullie toebeten dat zij toebeten
|
| Voltooid verleden tijd (vvt) |
ik had toegebeten jij had toegebeten hij had toegebeten wij hadden toegebeten jullie hadden toegebeten zij hadden toegebeten
|
| Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt) |
ik zal toebijten jij zult toebijten hij zal toebijten wij zullen toebijten jullie zullen toebijten zij zullen toebijten
|
| Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt) |
ik zal toegebeten hebben jij zult toegebeten hebben hij zal toegebeten hebben wij zullen toegebeten hebben jullie zullen toegebeten hebben zij zullen toegebeten hebben
|
| Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt) |
ik zou toebijten jij zou toebijten hij zou toebijten wij zouden toebijten jullie zouden toebijten zij zouden toebijten
|
| Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt) |
ik zou toegebeten hebben jij zou toegebeten hebben hij zou toegebeten hebben wij zouden toegebeten hebben jullie zouden toegebeten hebben zij zouden toegebeten hebben
|
| Gebiedende wijs |
bijt toe
|
| Aanvoegende wijs |
| toebijte |