NL: tjilpen U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.
|
Voltooid deelwoord |
getjilpt
|
Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott) |
ik tjilp jij tjilpt hij tjilpt wij tjilpen jullie tjilpen zij tjilpen
|
Voltooid tegenwoordige tijd (vtt) |
ik heb getjilpt jij hebt getjilpt hij heeft getjilpt wij hebben getjilpt jullie hebben getjilpt zij hebben getjilpt
|
Onvoltooid verleden tijd (ovt) |
ik tjilpte jij tjilpte hij tjilpte wij tjilpten jullie tjilpten zij tjilpten
|
Voltooid verleden tijd (vvt) |
ik had getjilpt jij had getjilpt hij had getjilpt wij hadden getjilpt jullie hadden getjilpt zij hadden getjilpt
|
Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt) |
ik zal tjilpen jij zult tjilpen hij zal tjilpen wij zullen tjilpen jullie zullen tjilpen zij zullen tjilpen
|
Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt) |
ik zal getjilpt hebben jij zult getjilpt hebben hij zal getjilpt hebben wij zullen getjilpt hebben jullie zullen getjilpt hebben zij zullen getjilpt hebben
|
Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt) |
ik zou tjilpen jij zou tjilpen hij zou tjilpen wij zouden tjilpen jullie zouden tjilpen zij zouden tjilpen
|
Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt) |
ik zou getjilpt hebben jij zou getjilpt hebben hij zou getjilpt hebben wij zouden getjilpt hebben jullie zouden getjilpt hebben zij zouden getjilpt hebben
|
Gebiedende wijs |
tjilp
|
Aanvoegende wijs |
tjilpe |