NL: tituleren U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.
|
| Voltooid deelwoord |
getituleerd
|
| Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott) |
ik tituleer jij tituleert hij tituleert wij tituleren jullie tituleren zij tituleren
|
| Voltooid tegenwoordige tijd (vtt) |
ik heb getituleerd jij hebt getituleerd hij heeft getituleerd wij hebben getituleerd jullie hebben getituleerd zij hebben getituleerd
|
| Onvoltooid verleden tijd (ovt) |
ik tituleerde jij tituleerde hij tituleerde wij tituleerden jullie tituleerden zij tituleerden
|
| Voltooid verleden tijd (vvt) |
ik had getituleerd jij had getituleerd hij had getituleerd wij hadden getituleerd jullie hadden getituleerd zij hadden getituleerd
|
| Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt) |
ik zal tituleren jij zult tituleren hij zal tituleren wij zullen tituleren jullie zullen tituleren zij zullen tituleren
|
| Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt) |
ik zal getituleerd hebben jij zult getituleerd hebben hij zal getituleerd hebben wij zullen getituleerd hebben jullie zullen getituleerd hebben zij zullen getituleerd hebben
|
| Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt) |
ik zou tituleren jij zou tituleren hij zou tituleren wij zouden tituleren jullie zouden tituleren zij zouden tituleren
|
| Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt) |
ik zou getituleerd hebben jij zou getituleerd hebben hij zou getituleerd hebben wij zouden getituleerd hebben jullie zouden getituleerd hebben zij zouden getituleerd hebben
|
| Gebiedende wijs |
tituleer
|
| Aanvoegende wijs |
| titulere |