NL: tingelen U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.
|
| Voltooid deelwoord |
getingeld
|
| Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott) |
ik tingel jij tingelt hij tingelt wij tingelen jullie tingelen zij tingelen
|
| Voltooid tegenwoordige tijd (vtt) |
ik heb getingeld jij hebt getingeld hij heeft getingeld wij hebben getingeld jullie hebben getingeld zij hebben getingeld
|
| Onvoltooid verleden tijd (ovt) |
ik tingelde jij tingelde hij tingelde wij tingelden jullie tingelden zij tingelden
|
| Voltooid verleden tijd (vvt) |
ik had getingeld jij had getingeld hij had getingeld wij hadden getingeld jullie hadden getingeld zij hadden getingeld
|
| Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt) |
ik zal tingelen jij zult tingelen hij zal tingelen wij zullen tingelen jullie zullen tingelen zij zullen tingelen
|
| Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt) |
ik zal getingeld hebben jij zult getingeld hebben hij zal getingeld hebben wij zullen getingeld hebben jullie zullen getingeld hebben zij zullen getingeld hebben
|
| Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt) |
ik zou tingelen jij zou tingelen hij zou tingelen wij zouden tingelen jullie zouden tingelen zij zouden tingelen
|
| Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt) |
ik zou getingeld hebben jij zou getingeld hebben hij zou getingeld hebben wij zouden getingeld hebben jullie zouden getingeld hebben zij zouden getingeld hebben
|
| Gebiedende wijs |
tingel
|
| Aanvoegende wijs |
| tingele |