NL: timesharen U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.
|
| Voltooid deelwoord |
getimeshared
|
| Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott) |
ik timeshare jij timesharet hij timesharet wij timesharen jullie timesharen zij timesharen
|
| Voltooid tegenwoordige tijd (vtt) |
ik heb getimeshared jij hebt getimeshared hij heeft getimeshared wij hebben getimeshared jullie hebben getimeshared zij hebben getimeshared
|
| Onvoltooid verleden tijd (ovt) |
ik timesharede jij timesharede hij timesharede wij timeshareden jullie timeshareden zij timeshareden
|
| Voltooid verleden tijd (vvt) |
ik had getimeshared jij had getimeshared hij had getimeshared wij hadden getimeshared jullie hadden getimeshared zij hadden getimeshared
|
| Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt) |
ik zal timesharen jij zult timesharen hij zal timesharen wij zullen timesharen jullie zullen timesharen zij zullen timesharen
|
| Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt) |
ik zal getimeshared hebben jij zult getimeshared hebben hij zal getimeshared hebben wij zullen getimeshared hebben jullie zullen getimeshared hebben zij zullen getimeshared hebben
|
| Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt) |
ik zou timesharen jij zou timesharen hij zou timesharen wij zouden timesharen jullie zouden timesharen zij zouden timesharen
|
| Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt) |
ik zou getimeshared hebben jij zou getimeshared hebben hij zou getimeshared hebben wij zouden getimeshared hebben jullie zouden getimeshared hebben zij zouden getimeshared hebben
|
| Gebiedende wijs |
timeshare
|
| Aanvoegende wijs |
| timeshare |