Werkwoord vervoegen

Typ een werkwoord in één van de talen NL, DE, EN, ES of FR.

Vervoeg

NL: tijgeren

U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.

Voltooid deelwoord
getijgerd

Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott)
ik tijger
jij tijgert
hij tijgert
wij tijgeren
jullie tijgeren
zij tijgeren

Voltooid tegenwoordige tijd (vtt)
ik heb getijgerd
jij hebt getijgerd
hij heeft getijgerd
wij hebben getijgerd
jullie hebben getijgerd
zij hebben getijgerd

Onvoltooid verleden tijd (ovt)
ik tijgerde
jij tijgerde
hij tijgerde
wij tijgerden
jullie tijgerden
zij tijgerden

Voltooid verleden tijd (vvt)
ik had getijgerd
jij had getijgerd
hij had getijgerd
wij hadden getijgerd
jullie hadden getijgerd
zij hadden getijgerd

Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt)
ik zal tijgeren
jij zult tijgeren
hij zal tijgeren
wij zullen tijgeren
jullie zullen tijgeren
zij zullen tijgeren

Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt)
ik zal getijgerd hebben
jij zult getijgerd hebben
hij zal getijgerd hebben
wij zullen getijgerd hebben
jullie zullen getijgerd hebben
zij zullen getijgerd hebben

Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt)
ik zou tijgeren
jij zou tijgeren
hij zou tijgeren
wij zouden tijgeren
jullie zouden tijgeren
zij zouden tijgeren

Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt)
ik zou getijgerd hebben
jij zou getijgerd hebben
hij zou getijgerd hebben
wij zouden getijgerd hebben
jullie zouden getijgerd hebben
zij zouden getijgerd hebben

Gebiedende wijs
tijger

Aanvoegende wijs
tijgere

Voorbeelden

  1. Die tijger was niet gek, die tijger werd weer even tijger.
    That tiger ain 't go crazy, that tiger went tiger!
  2. Moge de tijger Zeg niets over de tijger.
    May the tiger - don 't say anything about the tiger.
  3. Jouw beurt, tijger.
    Your turn, tiger.
  4. Pak haar, tijger.
    Go get' em, tiger.
  5. Ga ervoor, tijger.
    Go get her, tiger.
  6. Rustig maar, tijger.
    Settle down, tiger.
  7. Ga ervoor, tijger.
    Go get' em, tiger!
  8. Ja, makkelijk, tijger.
    Yeah, easy, tiger.
  9. Stok, tijger, ei...
    Stick, tiger, egg...
  10. Petje af, tijger.
    Hooray for you, tiger.

Werkwoorden A tot (en met) Z

Nederlandse werkwoorden


Duitse werkwoorden


Engelse werkwoorden


Franse werkwoorden


Spaanse werkwoorden