Werkwoord vervoegen

Typ een werkwoord in één van de talen NL, DE, EN, ES of FR.

Vervoeg

NL: tijdrekken

U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.

Voltooid deelwoord
tijdgerekt

Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott)
ik rek tijd
jij rekt tijd
hij rekt tijd
wij rekken tijd
jullie rekken tijd
zij rekken tijd

Tegenwoordige tijd, bijzinsvolgorde
dat ik tijdrek
dat jij tijdrekt
dat hij tijdrekt
dat wij tijdrekken
dat jullie tijdrekken
dat zij tijdrekken

Voltooid tegenwoordige tijd (vtt)
ik heb tijdgerekt
jij hebt tijdgerekt
hij heeft tijdgerekt
wij hebben tijdgerekt
jullie hebben tijdgerekt
zij hebben tijdgerekt

Onvoltooid verleden tijd (ovt)
ik rekte tijd
jij rekte tijd
hij rekte tijd
wij rekten tijd
jullie rekten tijd
zij rekten tijd

Verleden tijd, bijzinsvolgorde
dat ik tijdrekte
dat jij tijdrekte
dat hij tijdrekte
dat wij tijdrekten
dat jullie tijdrekten
dat zij tijdrekten

Voltooid verleden tijd (vvt)
ik had tijdgerekt
jij had tijdgerekt
hij had tijdgerekt
wij hadden tijdgerekt
jullie hadden tijdgerekt
zij hadden tijdgerekt

Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt)
ik zal tijdrekken
jij zult tijdrekken
hij zal tijdrekken
wij zullen tijdrekken
jullie zullen tijdrekken
zij zullen tijdrekken

Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt)
ik zal tijdgerekt hebben
jij zult tijdgerekt hebben
hij zal tijdgerekt hebben
wij zullen tijdgerekt hebben
jullie zullen tijdgerekt hebben
zij zullen tijdgerekt hebben

Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt)
ik zou tijdrekken
jij zou tijdrekken
hij zou tijdrekken
wij zouden tijdrekken
jullie zouden tijdrekken
zij zouden tijdrekken

Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt)
ik zou tijdgerekt hebben
jij zou tijdgerekt hebben
hij zou tijdgerekt hebben
wij zouden tijdgerekt hebben
jullie zouden tijdgerekt hebben
zij zouden tijdgerekt hebben

Gebiedende wijs
rek tijd

Aanvoegende wijs
tijdrekke

Voorbeelden

  1. We moeten tijdrekken.
    We need to stall the Russians.
  2. Je moet nog wat tijdrekken.
    You have to buy more time.
  3. Stop met tijdrekken en ga de tunnel in.
    Stop stalling and get in the tunnel.
  4. Houd op met tijdrekken en geef me je sleutels.
    Quit stalling and give me your keys.
  5. Zou je douchemaatje echt iets hebben of wil hij tijdrekken?
    Do you really think your shower buddy has got a story or is he stalling?
  6. Als je aan het tijdrekken bent of iets probeert om dit apparaat in gevaar te brengen...
    If you 're stalling or trying to doing anything to compromise this device...

Werkwoorden A tot (en met) Z

Nederlandse werkwoorden


Duitse werkwoorden


Engelse werkwoorden


Franse werkwoorden


Spaanse werkwoorden