NL: throttelen U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.
|
| Voltooid deelwoord |
gethrotteld
|
| Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott) |
ik throttel jij throttelt hij throttelt wij throttelen jullie throttelen zij throttelen
|
| Voltooid tegenwoordige tijd (vtt) |
ik heb gethrotteld jij hebt gethrotteld hij heeft gethrotteld wij hebben gethrotteld jullie hebben gethrotteld zij hebben gethrotteld
|
| Onvoltooid verleden tijd (ovt) |
ik throttelde jij throttelde hij throttelde wij throttelden jullie throttelden zij throttelden
|
| Voltooid verleden tijd (vvt) |
ik had gethrotteld jij had gethrotteld hij had gethrotteld wij hadden gethrotteld jullie hadden gethrotteld zij hadden gethrotteld
|
| Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt) |
ik zal throttelen jij zult throttelen hij zal throttelen wij zullen throttelen jullie zullen throttelen zij zullen throttelen
|
| Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt) |
ik zal gethrotteld hebben jij zult gethrotteld hebben hij zal gethrotteld hebben wij zullen gethrotteld hebben jullie zullen gethrotteld hebben zij zullen gethrotteld hebben
|
| Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt) |
ik zou throttelen jij zou throttelen hij zou throttelen wij zouden throttelen jullie zouden throttelen zij zouden throttelen
|
| Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt) |
ik zou gethrotteld hebben jij zou gethrotteld hebben hij zou gethrotteld hebben wij zouden gethrotteld hebben jullie zouden gethrotteld hebben zij zouden gethrotteld hebben
|
| Gebiedende wijs |
throttel
|
| Aanvoegende wijs |
| throttele |