1. MWB
  2. Werkwoord vervoegen
  3. tevredenstellen

Werkwoord vervoegen

Typ een werkwoord in één van de talen NL, DE, EN, ES of FR.

Vervoeg

NL: tevredenstellen

U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.

Voltooid deelwoord
tevredengesteld

Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott)
ik stel tevreden
jij stelt tevreden
hij stelt tevreden
wij stellen tevreden
jullie stellen tevreden
zij stellen tevreden

Tegenwoordige tijd, bijzinsvolgorde
dat ik tevredenstel
dat jij tevredenstelt
dat hij tevredenstelt
dat wij tevredenstellen
dat jullie tevredenstellen
dat zij tevredenstellen

Voltooid tegenwoordige tijd (vtt)
ik heb tevredengesteld
jij hebt tevredengesteld
hij heeft tevredengesteld
wij hebben tevredengesteld
jullie hebben tevredengesteld
zij hebben tevredengesteld

Onvoltooid verleden tijd (ovt)
ik stelde tevreden
jij stelde tevreden
hij stelde tevreden
wij stelden tevreden
jullie stelden tevreden
zij stelden tevreden

Verleden tijd, bijzinsvolgorde
dat ik tevredenstelde
dat jij tevredenstelde
dat hij tevredenstelde
dat wij tevredenstelden
dat jullie tevredenstelden
dat zij tevredenstelden

Voltooid verleden tijd (vvt)
ik had tevredengesteld
jij had tevredengesteld
hij had tevredengesteld
wij hadden tevredengesteld
jullie hadden tevredengesteld
zij hadden tevredengesteld

Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt)
ik zal tevredenstellen
jij zult tevredenstellen
hij zal tevredenstellen
wij zullen tevredenstellen
jullie zullen tevredenstellen
zij zullen tevredenstellen

Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt)
ik zal tevredengesteld hebben
jij zult tevredengesteld hebben
hij zal tevredengesteld hebben
wij zullen tevredengesteld hebben
jullie zullen tevredengesteld hebben
zij zullen tevredengesteld hebben

Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt)
ik zou tevredenstellen
jij zou tevredenstellen
hij zou tevredenstellen
wij zouden tevredenstellen
jullie zouden tevredenstellen
zij zouden tevredenstellen

Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt)
ik zou tevredengesteld hebben
jij zou tevredengesteld hebben
hij zou tevredengesteld hebben
wij zouden tevredengesteld hebben
jullie zouden tevredengesteld hebben
zij zouden tevredengesteld hebben

Gebiedende wijs
stel tevreden

Aanvoegende wijs
tevredenstelle

Voorbeelden

  1. Uw klant volledig tevredenstellen.
    Satisfying your client 's every need.
  2. Zal dat u tevredenstellen?
    Will that satisfy you?
  3. Hij wil zijn vader altijd tevredenstellen.
    He always tries to please his father.
  4. Maar ik ga jou niet meer tevredenstellen.
    But I 'm done... humoring you.
  5. Ik kan je nooit tevredenstellen. Ik ben maar een simpele handelsreiziger.
    I can never satisfy you, for I 'm just a simple salesman.

Werkwoorden A tot (en met) Z

Nederlandse werkwoorden


Duitse werkwoorden


Engelse werkwoorden


Franse werkwoorden


Spaanse werkwoorden



Vaakst vervoegd

Hier zie je een overzicht van de 30 vaakst vervoegde werkwoorden voor de vijf talen die we op mijnwoordenboek gebruiken.

Nederlandse werkwoorden

willen verdienen worden zijn vinden bedoelen kunnen houden hebben meten vermelden vertellen varen gelden beantwoorden zeggen bestellen begeleiden updaten reizen bereiden leiden plannen gaan verwijderen stelen bidden besteden denken bellen

Franse werkwoorden

être avoir aller faire pouvoir vouloir venir devoir voir prendre savoir partir connaître recevoir dire mettre finir lire boire choisir envoyer sortir falloir dormir écrire appeler croire manger devenir vivre

Duitse werkwoorden

sein werden haben können mögen gehen wollen müssen essen finden sehen stressen lesen dürfen fahren misten sollen kommen nehmen tun machen geben sprechen lassen helfen laufen arbeiten wohnen schlafen halten

Spaanse werkwoorden

ser sentir tener hacer ver teñir ir estar servir haber poder mentir querer dar fuir saber decir hablar salir empezar volver comer seguir vivir gustar pedir encontrar grillarse latir pensar llamar conocer preferir jugar llegar

Engelse werkwoorden

send read be have spend choose go lead mean hear teach lie think see quit can do build meet take say get run fall fair buy put eat lay make learn wear begin barbecue will give find want know drink work write try