Werkwoord vervoegen

Typ een werkwoord in één van de talen NL, DE, EN, ES of FR.

Vervoeg

NL: terugzetten

U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.

Voltooid deelwoord
teruggezet

Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott)
ik zet terug
jij zet terug
hij zet terug
wij zetten terug
jullie zetten terug
zij zetten terug

Tegenwoordige tijd, bijzinsvolgorde
dat ik terugzet
dat jij terugzet
dat hij terugzet
dat wij terugzetten
dat jullie terugzetten
dat zij terugzetten

Voltooid tegenwoordige tijd (vtt)
ik heb teruggezet
jij hebt teruggezet
hij heeft teruggezet
wij hebben teruggezet
jullie hebben teruggezet
zij hebben teruggezet

Onvoltooid verleden tijd (ovt)
ik zette terug
jij zette terug
hij zette terug
wij zetten terug
jullie zetten terug
zij zetten terug

Verleden tijd, bijzinsvolgorde
dat ik terugzette
dat jij terugzette
dat hij terugzette
dat wij terugzetten
dat jullie terugzetten
dat zij terugzetten

Voltooid verleden tijd (vvt)
ik had teruggezet
jij had teruggezet
hij had teruggezet
wij hadden teruggezet
jullie hadden teruggezet
zij hadden teruggezet

Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt)
ik zal terugzetten
jij zult terugzetten
hij zal terugzetten
wij zullen terugzetten
jullie zullen terugzetten
zij zullen terugzetten

Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt)
ik zal teruggezet hebben
jij zult teruggezet hebben
hij zal teruggezet hebben
wij zullen teruggezet hebben
jullie zullen teruggezet hebben
zij zullen teruggezet hebben

Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt)
ik zou terugzetten
jij zou terugzetten
hij zou terugzetten
wij zouden terugzetten
jullie zouden terugzetten
zij zouden terugzetten

Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt)
ik zou teruggezet hebben
jij zou teruggezet hebben
hij zou teruggezet hebben
wij zouden teruggezet hebben
jullie zouden teruggezet hebben
zij zouden teruggezet hebben

Gebiedende wijs
zet terug

Aanvoegende wijs
terugzette

Voorbeelden

  1. We moeten hem terugzetten.
    We have to restore.
  2. Je moet alles terugzetten.
    You have to put it back.
  3. Ik ga dit terugzetten.
    I 'm gonna put this back.
  4. Sorry, moet ik het terugzetten?
    Sorry, I must restore it?
  5. Ik moet een stap terugzetten.
    I need to... take a step back.
  6. Het terugzetten was een eitje.
    The final reattachment was a mere bagatelle.
  7. Ik moest telkens dingen terugzetten.
    I kept having to put things back.
  8. Je gaat geen stap terugzetten.
    You 're not backing down.
  9. Schip terugzetten in originele positie.
    Returning vessel to original rotation.
  10. Ik kan het weer terugzetten.
    I could always put it back.

Werkwoorden A tot (en met) Z

Nederlandse werkwoorden


Duitse werkwoorden


Engelse werkwoorden


Franse werkwoorden


Spaanse werkwoorden