NL: terugplooien U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.
|
| Voltooid deelwoord |
teruggeplooid
|
| Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott) |
ik plooi terug jij plooit terug hij plooit terug wij plooien terug jullie plooien terug zij plooien terug
|
| Tegenwoordige tijd, bijzinsvolgorde |
dat ik terugplooi dat jij terugplooit dat hij terugplooit dat wij terugplooien dat jullie terugplooien dat zij terugplooien
|
| Voltooid tegenwoordige tijd (vtt) |
ik heb teruggeplooid jij hebt teruggeplooid hij heeft teruggeplooid wij hebben teruggeplooid jullie hebben teruggeplooid zij hebben teruggeplooid
|
| Onvoltooid verleden tijd (ovt) |
ik plooide terug jij plooide terug hij plooide terug wij plooiden terug jullie plooiden terug zij plooiden terug
|
| Verleden tijd, bijzinsvolgorde |
dat ik terugplooide dat jij terugplooide dat hij terugplooide dat wij terugplooiden dat jullie terugplooiden dat zij terugplooiden
|
| Voltooid verleden tijd (vvt) |
ik had teruggeplooid jij had teruggeplooid hij had teruggeplooid wij hadden teruggeplooid jullie hadden teruggeplooid zij hadden teruggeplooid
|
| Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt) |
ik zal terugplooien jij zult terugplooien hij zal terugplooien wij zullen terugplooien jullie zullen terugplooien zij zullen terugplooien
|
| Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt) |
ik zal teruggeplooid hebben jij zult teruggeplooid hebben hij zal teruggeplooid hebben wij zullen teruggeplooid hebben jullie zullen teruggeplooid hebben zij zullen teruggeplooid hebben
|
| Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt) |
ik zou terugplooien jij zou terugplooien hij zou terugplooien wij zouden terugplooien jullie zouden terugplooien zij zouden terugplooien
|
| Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt) |
ik zou teruggeplooid hebben jij zou teruggeplooid hebben hij zou teruggeplooid hebben wij zouden teruggeplooid hebben jullie zouden teruggeplooid hebben zij zouden teruggeplooid hebben
|
| Gebiedende wijs |
plooi terug
|
| Aanvoegende wijs |
| terugplooie |