Werkwoord vervoegen

Typ een werkwoord in één van de talen NL, DE, EN, ES of FR.

Vervoeg

NL: teruglopen

U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.

Voltooid deelwoord
teruggelopen

Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott)
ik loop terug
jij loopt terug
hij loopt terug
wij lopen terug
jullie lopen terug
zij lopen terug

Tegenwoordige tijd, bijzinsvolgorde
dat ik terugloop
dat jij terugloopt
dat hij terugloopt
dat wij teruglopen
dat jullie teruglopen
dat zij teruglopen

Voltooid tegenwoordige tijd (vtt)
ik ben teruggelopen
jij bent teruggelopen
hij is teruggelopen
wij zijn teruggelopen
jullie zijn teruggelopen
zij zijn teruggelopen

Onvoltooid verleden tijd (ovt)
ik liep terug
jij liep terug
hij liep terug
wij liepen terug
jullie liepen terug
zij liepen terug

Verleden tijd, bijzinsvolgorde
dat ik terugliep
dat jij terugliep
dat hij terugliep
dat wij terugliepen
dat jullie terugliepen
dat zij terugliepen

Voltooid verleden tijd (vvt)
ik was teruggelopen
jij was teruggelopen
hij was teruggelopen
wij waren teruggelopen
jullie waren teruggelopen
zij waren teruggelopen

Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt)
ik zal teruglopen
jij zult teruglopen
hij zal teruglopen
wij zullen teruglopen
jullie zullen teruglopen
zij zullen teruglopen

Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt)
ik zal teruggelopen zijn
jij zult teruggelopen zijn
hij zal teruggelopen zijn
wij zullen teruggelopen zijn
jullie zullen teruggelopen zijn
zij zullen teruggelopen zijn

Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt)
ik zou teruglopen
jij zou teruglopen
hij zou teruglopen
wij zouden teruglopen
jullie zouden teruglopen
zij zouden teruglopen

Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt)
ik zou teruggelopen zijn
jij zou teruggelopen zijn
hij zou teruggelopen zijn
wij zouden teruggelopen zijn
jullie zouden teruggelopen zijn
zij zouden teruggelopen zijn

Gebiedende wijs
loop terug

Aanvoegende wijs
teruglope

Voorbeelden

  1. Loop terug over de reddingslijn.
    Walk back on the recovery line.
  2. Draai je om en loop terug.
    Turn around and walk back the way you came.
  3. Ik loop terug naar het bureau.
    I 'm gonna walk back to the station.
  4. Ik loop terug om mijn jasje.
    I 'm gonna run back for my jacket.
  5. teruglopen, teruglopen!
    Fall back, fall back!
  6. Ik loop terug naar de vrouw die mijn moeder voor ogen had.
    I 'm gonna walk myself back to the woman my mother thought I was.
  7. Ik moest helemaal teruglopen.
    I had to walk all the way back.
  8. Het is een eind teruglopen.
    It 's gonna be a long walk back.
  9. Wil je nu soms teruglopen?
    So what do you wanna do now? Walk back?
  10. De tijd blijft teruglopen voor ons.
    Time continues to flow backward for us.

Werkwoorden A tot (en met) Z

Nederlandse werkwoorden


Duitse werkwoorden


Engelse werkwoorden


Franse werkwoorden


Spaanse werkwoorden