Werkwoord vervoegen

Typ een werkwoord in één van de talen NL, DE, EN, ES of FR.

Vervoeg

NL: terugbetalen

U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.

Voltooid deelwoord
terugbetaald

Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott)
ik betaal terug
jij betaalt terug
hij betaalt terug
wij betalen terug
jullie betalen terug
zij betalen terug

Tegenwoordige tijd, bijzinsvolgorde
dat ik terugbetaal
dat jij terugbetaalt
dat hij terugbetaalt
dat wij terugbetalen
dat jullie terugbetalen
dat zij terugbetalen

Voltooid tegenwoordige tijd (vtt)
ik heb terugbetaald
jij hebt terugbetaald
hij heeft terugbetaald
wij hebben terugbetaald
jullie hebben terugbetaald
zij hebben terugbetaald

Onvoltooid verleden tijd (ovt)
ik betaalde terug
jij betaalde terug
hij betaalde terug
wij betaalden terug
jullie betaalden terug
zij betaalden terug

Verleden tijd, bijzinsvolgorde
dat ik terugbetaalde
dat jij terugbetaalde
dat hij terugbetaalde
dat wij terugbetaalden
dat jullie terugbetaalden
dat zij terugbetaalden

Voltooid verleden tijd (vvt)
ik had terugbetaald
jij had terugbetaald
hij had terugbetaald
wij hadden terugbetaald
jullie hadden terugbetaald
zij hadden terugbetaald

Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt)
ik zal terugbetalen
jij zult terugbetalen
hij zal terugbetalen
wij zullen terugbetalen
jullie zullen terugbetalen
zij zullen terugbetalen

Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt)
ik zal terugbetaald hebben
jij zult terugbetaald hebben
hij zal terugbetaald hebben
wij zullen terugbetaald hebben
jullie zullen terugbetaald hebben
zij zullen terugbetaald hebben

Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt)
ik zou terugbetalen
jij zou terugbetalen
hij zou terugbetalen
wij zouden terugbetalen
jullie zouden terugbetalen
zij zouden terugbetalen

Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt)
ik zou terugbetaald hebben
jij zou terugbetaald hebben
hij zou terugbetaald hebben
wij zouden terugbetaald hebben
jullie zouden terugbetaald hebben
zij zouden terugbetaald hebben

Gebiedende wijs
betaal terug

Aanvoegende wijs
terugbetale

Voorbeelden

  1. Ik betaal terug voor trouw.
    I pay back for loyalty.
  2. Zal jij mij terugbetalen?
    You 'll lend it sometimes?
  3. Wie gaat dat terugbetalen?
    Who will pay it back?
  4. Wie gaat dat terugbetalen?
    Who is paying it back?
  5. Ik wilde het terugbetalen.
    I was gonna pay it back.
  6. Ik ga je terugbetalen.
    I 'm gonna pay you back.
  7. Ik zal je terugbetalen.
    I 'll pay you back
  8. We gaan' m terugbetalen!
    We 're going to repay him!
  9. Moet ik je terugbetalen?
    Do I have to pay you back?
  10. Ze kunnen niet terugbetalen.
    They can 't repay it.

Werkwoorden A tot (en met) Z

Nederlandse werkwoorden


Duitse werkwoorden


Engelse werkwoorden


Franse werkwoorden


Spaanse werkwoorden