1. MWB
  2. Werkwoord vervoegen
  3. terechtwijzen

Werkwoord vervoegen

Typ een werkwoord in één van de talen NL, DE, EN, ES of FR.

Vervoeg

NL: terechtwijzen

U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.

Voltooid deelwoord
terechtgewezen

Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott)
ik wijs terecht
jij wijst terecht
hij wijst terecht
wij wijzen terecht
jullie wijzen terecht
zij wijzen terecht

Tegenwoordige tijd, bijzinsvolgorde
dat ik terechtwijs
dat jij terechtwijst
dat hij terechtwijst
dat wij terechtwijzen
dat jullie terechtwijzen
dat zij terechtwijzen

Voltooid tegenwoordige tijd (vtt)
ik heb terechtgewezen
jij hebt terechtgewezen
hij heeft terechtgewezen
wij hebben terechtgewezen
jullie hebben terechtgewezen
zij hebben terechtgewezen

Onvoltooid verleden tijd (ovt)
ik wees terecht
jij wees terecht
hij wees terecht
wij wezen terecht
jullie wezen terecht
zij wezen terecht

Verleden tijd, bijzinsvolgorde
dat ik terechtwees
dat jij terechtwees
dat hij terechtwees
dat wij terechtwezen
dat jullie terechtwezen
dat zij terechtwezen

Voltooid verleden tijd (vvt)
ik had terechtgewezen
jij had terechtgewezen
hij had terechtgewezen
wij hadden terechtgewezen
jullie hadden terechtgewezen
zij hadden terechtgewezen

Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt)
ik zal terechtwijzen
jij zult terechtwijzen
hij zal terechtwijzen
wij zullen terechtwijzen
jullie zullen terechtwijzen
zij zullen terechtwijzen

Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt)
ik zal terechtgewezen hebben
jij zult terechtgewezen hebben
hij zal terechtgewezen hebben
wij zullen terechtgewezen hebben
jullie zullen terechtgewezen hebben
zij zullen terechtgewezen hebben

Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt)
ik zou terechtwijzen
jij zou terechtwijzen
hij zou terechtwijzen
wij zouden terechtwijzen
jullie zouden terechtwijzen
zij zouden terechtwijzen

Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt)
ik zou terechtgewezen hebben
jij zou terechtgewezen hebben
hij zou terechtgewezen hebben
wij zouden terechtgewezen hebben
jullie zouden terechtgewezen hebben
zij zouden terechtgewezen hebben

Gebiedende wijs
wijs terecht

Aanvoegende wijs
terechtwijze

Voorbeelden

  1. Maar Rosco moest Enos terechtwijzen.
    But it took Rosco to straighten old Enos out.
  2. Je gaat een rechter terechtwijzen?
    You gonna recall a judge?
  3. Laat me je even terechtwijzen, Strickland.
    Let me set you straight, Strickland.
  4. Alles wat ik deed was hem terechtwijzen.
    All I did was set him straight.
  5. Wanneer zal uw leger Naresuan eindelijk terechtwijzen?
    When will your army finally reproach Naresuan?
  6. Ik moest hem af en toe terechtwijzen.
    I occasionally had to remind him of the time and the place.
  7. Goed, dus je gaat ze terechtwijzen of anders?
    Great, so you 'll tell them to shape up or ship out?
  8. Als ik ergens goed in ben, dan is het mensen terechtwijzen.
    If there 's one thing I 'm good at, it 's putting people in their place.

Werkwoorden A tot (en met) Z

Nederlandse werkwoorden


Duitse werkwoorden


Engelse werkwoorden


Franse werkwoorden


Spaanse werkwoorden



Vaakst vervoegd

Hier zie je een overzicht van de 30 vaakst vervoegde werkwoorden voor de vijf talen die we op mijnwoordenboek gebruiken.

Nederlandse werkwoorden

willen verdienen worden zijn vinden bedoelen kunnen houden hebben meten vermelden vertellen varen gelden beantwoorden zeggen bestellen begeleiden updaten reizen bereiden leiden plannen gaan verwijderen stelen bidden besteden denken bellen

Franse werkwoorden

être avoir aller faire pouvoir vouloir venir devoir voir prendre savoir partir connaître recevoir dire mettre finir lire boire choisir envoyer sortir falloir dormir écrire appeler croire manger devenir vivre

Duitse werkwoorden

sein werden haben können mögen gehen wollen müssen essen finden sehen stressen lesen dürfen fahren misten sollen kommen nehmen tun machen geben sprechen lassen helfen laufen arbeiten wohnen schlafen halten

Spaanse werkwoorden

ser sentir tener hacer ver teñir ir estar servir haber poder mentir querer dar fuir saber decir hablar salir empezar volver comer seguir vivir gustar pedir encontrar grillarse latir pensar llamar conocer preferir jugar llegar

Engelse werkwoorden

send read be have spend choose go lead mean hear teach lie think see quit can do build meet take say get run fall fair buy put eat lay make learn wear begin barbecue will give find want know drink work write try