NL: temperen U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.
|
| Voltooid deelwoord |
getemperd
|
| Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott) |
ik temper jij tempert hij tempert wij temperen jullie temperen zij temperen
|
| Voltooid tegenwoordige tijd (vtt) |
ik heb getemperd jij hebt getemperd hij heeft getemperd wij hebben getemperd jullie hebben getemperd zij hebben getemperd
|
| Onvoltooid verleden tijd (ovt) |
ik temperde jij temperde hij temperde wij temperden jullie temperden zij temperden
|
| Voltooid verleden tijd (vvt) |
ik had getemperd jij had getemperd hij had getemperd wij hadden getemperd jullie hadden getemperd zij hadden getemperd
|
| Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt) |
ik zal temperen jij zult temperen hij zal temperen wij zullen temperen jullie zullen temperen zij zullen temperen
|
| Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt) |
ik zal getemperd hebben jij zult getemperd hebben hij zal getemperd hebben wij zullen getemperd hebben jullie zullen getemperd hebben zij zullen getemperd hebben
|
| Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt) |
ik zou temperen jij zou temperen hij zou temperen wij zouden temperen jullie zouden temperen zij zouden temperen
|
| Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt) |
ik zou getemperd hebben jij zou getemperd hebben hij zou getemperd hebben wij zouden getemperd hebben jullie zouden getemperd hebben zij zouden getemperd hebben
|
| Gebiedende wijs |
temper
|
| Aanvoegende wijs |
| tempere |