NL: teleshoppen U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.
|
| Voltooid deelwoord |
geteleshopt
|
| Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott) |
ik teleshop jij teleshopt hij teleshopt wij teleshoppen jullie teleshoppen zij teleshoppen
|
| Voltooid tegenwoordige tijd (vtt) |
ik heb geteleshopt jij hebt geteleshopt hij heeft geteleshopt wij hebben geteleshopt jullie hebben geteleshopt zij hebben geteleshopt
|
| Onvoltooid verleden tijd (ovt) |
ik teleshopte jij teleshopte hij teleshopte wij teleshopten jullie teleshopten zij teleshopten
|
| Voltooid verleden tijd (vvt) |
ik had geteleshopt jij had geteleshopt hij had geteleshopt wij hadden geteleshopt jullie hadden geteleshopt zij hadden geteleshopt
|
| Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt) |
ik zal teleshoppen jij zult teleshoppen hij zal teleshoppen wij zullen teleshoppen jullie zullen teleshoppen zij zullen teleshoppen
|
| Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt) |
ik zal geteleshopt hebben jij zult geteleshopt hebben hij zal geteleshopt hebben wij zullen geteleshopt hebben jullie zullen geteleshopt hebben zij zullen geteleshopt hebben
|
| Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt) |
ik zou teleshoppen jij zou teleshoppen hij zou teleshoppen wij zouden teleshoppen jullie zouden teleshoppen zij zouden teleshoppen
|
| Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt) |
ik zou geteleshopt hebben jij zou geteleshopt hebben hij zou geteleshopt hebben wij zouden geteleshopt hebben jullie zouden geteleshopt hebben zij zouden geteleshopt hebben
|
| Gebiedende wijs |
teleshop
|
| Aanvoegende wijs |
| teleshoppe |