Werkwoord vervoegen

Typ een werkwoord in één van de talen NL, DE, EN, ES of FR.

Vervoeg

NL: tegenwerken

U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.

Voltooid deelwoord
tegengewerkt

Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott)
ik werk tegen
jij werkt tegen
hij werkt tegen
wij werken tegen
jullie werken tegen
zij werken tegen

Tegenwoordige tijd, bijzinsvolgorde
dat ik tegenwerk
dat jij tegenwerkt
dat hij tegenwerkt
dat wij tegenwerken
dat jullie tegenwerken
dat zij tegenwerken

Voltooid tegenwoordige tijd (vtt)
ik heb tegengewerkt
jij hebt tegengewerkt
hij heeft tegengewerkt
wij hebben tegengewerkt
jullie hebben tegengewerkt
zij hebben tegengewerkt

Onvoltooid verleden tijd (ovt)
ik werkte tegen
jij werkte tegen
hij werkte tegen
wij werkten tegen
jullie werkten tegen
zij werkten tegen

Verleden tijd, bijzinsvolgorde
dat ik tegenwerkte
dat jij tegenwerkte
dat hij tegenwerkte
dat wij tegenwerkten
dat jullie tegenwerkten
dat zij tegenwerkten

Voltooid verleden tijd (vvt)
ik had tegengewerkt
jij had tegengewerkt
hij had tegengewerkt
wij hadden tegengewerkt
jullie hadden tegengewerkt
zij hadden tegengewerkt

Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt)
ik zal tegenwerken
jij zult tegenwerken
hij zal tegenwerken
wij zullen tegenwerken
jullie zullen tegenwerken
zij zullen tegenwerken

Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt)
ik zal tegengewerkt hebben
jij zult tegengewerkt hebben
hij zal tegengewerkt hebben
wij zullen tegengewerkt hebben
jullie zullen tegengewerkt hebben
zij zullen tegengewerkt hebben

Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt)
ik zou tegenwerken
jij zou tegenwerken
hij zou tegenwerken
wij zouden tegenwerken
jullie zouden tegenwerken
zij zouden tegenwerken

Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt)
ik zou tegengewerkt hebben
jij zou tegengewerkt hebben
hij zou tegengewerkt hebben
wij zouden tegengewerkt hebben
jullie zouden tegengewerkt hebben
zij zouden tegengewerkt hebben

Gebiedende wijs
werk tegen

Aanvoegende wijs
tegenwerke

Voorbeelden

  1. Ik werk tegen hem.
    I work against him.
  2. Nu... Ze denkt dat ik werk tegen je.
    Right now... she thinks I 'm working against you.
  3. Denk je niet dat het werk tegen je praat?
    You don 't think it 's work talking to you?
  4. Ik had echte werk tegen een demonstrant, Gaf me altijd problemen.
    I had this real piece of work protestor, used to always give me trouble.
  5. Niet... tegenwerken.
    Stop... resisting.
  6. Niet tegenwerken, Striker.
    Don 't fight her, Striker.
  7. Ga je me tegenwerken?
    You force me to go over your head?
  8. Zes... Vijf niemand tegenwerken.
    Six... five... don 't anyone resist.
  9. Hij wilde ons tegenwerken.
    He 's working against us.
  10. Waarom blijf je tegenwerken?
    Why do you keep on struggling?

Werkwoorden A tot (en met) Z

Nederlandse werkwoorden


Duitse werkwoorden


Engelse werkwoorden


Franse werkwoorden


Spaanse werkwoorden