Werkwoord vervoegen

Typ een werkwoord in één van de talen NL, DE, EN, ES of FR.

Vervoeg

NL: tegengaan

U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.

Voltooid deelwoord
tegengegaan

Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott)
ik ga tegen
jij gaat tegen
hij gaat tegen
wij gaan tegen
jullie gaan tegen
zij gaan tegen

Tegenwoordige tijd, bijzinsvolgorde
dat ik tegenga
dat jij tegengaat
dat hij tegengaat
dat wij tegengaan
dat jullie tegengaan
dat zij tegengaan

Voltooid tegenwoordige tijd (vtt)
ik ben tegengegaan
jij bent tegengegaan
hij is tegengegaan
wij zijn tegengegaan
jullie zijn tegengegaan
zij zijn tegengegaan

Onvoltooid verleden tijd (ovt)
ik ging tegen
jij ging tegen
hij ging tegen
wij gingen tegen
jullie gingen tegen
zij gingen tegen

Verleden tijd, bijzinsvolgorde
dat ik tegenging
dat jij tegenging
dat hij tegenging
dat wij tegengingen
dat jullie tegengingen
dat zij tegengingen

Voltooid verleden tijd (vvt)
ik was tegengegaan
jij was tegengegaan
hij was tegengegaan
wij waren tegengegaan
jullie waren tegengegaan
zij waren tegengegaan

Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt)
ik zal tegengaan
jij zult tegengaan
hij zal tegengaan
wij zullen tegengaan
jullie zullen tegengaan
zij zullen tegengaan

Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt)
ik zal tegengegaan zijn
jij zult tegengegaan zijn
hij zal tegengegaan zijn
wij zullen tegengegaan zijn
jullie zullen tegengegaan zijn
zij zullen tegengegaan zijn

Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt)
ik zou tegengaan
jij zou tegengaan
hij zou tegengaan
wij zouden tegengaan
jullie zouden tegengaan
zij zouden tegengaan

Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt)
ik zou tegengegaan zijn
jij zou tegengegaan zijn
hij zou tegengegaan zijn
wij zouden tegengegaan zijn
jullie zouden tegengegaan zijn
zij zouden tegengegaan zijn

Gebiedende wijs
ga tegen

Aanvoegende wijs
tegenga

Voorbeelden

  1. Ga tegen de muur.
    Up against the wall.
  2. Wat ga tegen Jones zeggen?
    What 'd you say to Jones?
  3. Ga tegen de muur staan.
    Get up against the wall.
  4. Ga tegen de drum staan.
    Get against the drum.
  5. Ga tegen die boom staan.
    Go stand against that tree.
  6. Ga tegen de muur staan!
    Move up against the wall!
  7. Ga tegen de muur staan.
    Get against the wall.
  8. Ga tegen de muur staan.
    Stand against the wall!
  9. Ga tegen dat rek staan.
    Get up against the rail!
  10. Ik ga tegen je racen.
    I 'm gonna race you!

Werkwoorden A tot (en met) Z

Nederlandse werkwoorden


Duitse werkwoorden


Engelse werkwoorden


Franse werkwoorden


Spaanse werkwoorden