NL: talen U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.
|
Voltooid deelwoord |
getaald
|
Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott) |
ik taal jij taalt hij taalt wij talen jullie talen zij talen
|
Voltooid tegenwoordige tijd (vtt) |
ik heb getaald jij hebt getaald hij heeft getaald wij hebben getaald jullie hebben getaald zij hebben getaald
|
Onvoltooid verleden tijd (ovt) |
ik taalde jij taalde hij taalde wij taalden jullie taalden zij taalden
|
Voltooid verleden tijd (vvt) |
ik had getaald jij had getaald hij had getaald wij hadden getaald jullie hadden getaald zij hadden getaald
|
Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt) |
ik zal talen jij zult talen hij zal talen wij zullen talen jullie zullen talen zij zullen talen
|
Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt) |
ik zal getaald hebben jij zult getaald hebben hij zal getaald hebben wij zullen getaald hebben jullie zullen getaald hebben zij zullen getaald hebben
|
Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt) |
ik zou talen jij zou talen hij zou talen wij zouden talen jullie zouden talen zij zouden talen
|
Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt) |
ik zou getaald hebben jij zou getaald hebben hij zou getaald hebben wij zouden getaald hebben jullie zouden getaald hebben zij zouden getaald hebben
|
Gebiedende wijs |
taal
|
Aanvoegende wijs |
tale |