NL: tafelen U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.
|
| Voltooid deelwoord |
getafeld
|
| Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott) |
ik tafel jij tafelt hij tafelt wij tafelen jullie tafelen zij tafelen
|
| Voltooid tegenwoordige tijd (vtt) |
ik heb getafeld jij hebt getafeld hij heeft getafeld wij hebben getafeld jullie hebben getafeld zij hebben getafeld
|
| Onvoltooid verleden tijd (ovt) |
ik tafelde jij tafelde hij tafelde wij tafelden jullie tafelden zij tafelden
|
| Voltooid verleden tijd (vvt) |
ik had getafeld jij had getafeld hij had getafeld wij hadden getafeld jullie hadden getafeld zij hadden getafeld
|
| Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt) |
ik zal tafelen jij zult tafelen hij zal tafelen wij zullen tafelen jullie zullen tafelen zij zullen tafelen
|
| Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt) |
ik zal getafeld hebben jij zult getafeld hebben hij zal getafeld hebben wij zullen getafeld hebben jullie zullen getafeld hebben zij zullen getafeld hebben
|
| Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt) |
ik zou tafelen jij zou tafelen hij zou tafelen wij zouden tafelen jullie zouden tafelen zij zouden tafelen
|
| Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt) |
ik zou getafeld hebben jij zou getafeld hebben hij zou getafeld hebben wij zouden getafeld hebben jullie zouden getafeld hebben zij zouden getafeld hebben
|
| Gebiedende wijs |
tafel
|
| Aanvoegende wijs |
| tafele |