NL: substantiveren U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.
|
Voltooid deelwoord |
gesubstantiveerd
|
Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott) |
ik substantiveer jij substantiveert hij substantiveert wij substantiveren jullie substantiveren zij substantiveren
|
Voltooid tegenwoordige tijd (vtt) |
ik heb gesubstantiveerd jij hebt gesubstantiveerd hij heeft gesubstantiveerd wij hebben gesubstantiveerd jullie hebben gesubstantiveerd zij hebben gesubstantiveerd
|
Onvoltooid verleden tijd (ovt) |
ik substantiveerde jij substantiveerde hij substantiveerde wij substantiveerden jullie substantiveerden zij substantiveerden
|
Voltooid verleden tijd (vvt) |
ik had gesubstantiveerd jij had gesubstantiveerd hij had gesubstantiveerd wij hadden gesubstantiveerd jullie hadden gesubstantiveerd zij hadden gesubstantiveerd
|
Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt) |
ik zal substantiveren jij zult substantiveren hij zal substantiveren wij zullen substantiveren jullie zullen substantiveren zij zullen substantiveren
|
Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt) |
ik zal gesubstantiveerd hebben jij zult gesubstantiveerd hebben hij zal gesubstantiveerd hebben wij zullen gesubstantiveerd hebben jullie zullen gesubstantiveerd hebben zij zullen gesubstantiveerd hebben
|
Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt) |
ik zou substantiveren jij zou substantiveren hij zou substantiveren wij zouden substantiveren jullie zouden substantiveren zij zouden substantiveren
|
Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt) |
ik zou gesubstantiveerd hebben jij zou gesubstantiveerd hebben hij zou gesubstantiveerd hebben wij zouden gesubstantiveerd hebben jullie zouden gesubstantiveerd hebben zij zouden gesubstantiveerd hebben
|
Gebiedende wijs |
substantiveer
|
Aanvoegende wijs |
substantivere |