Werkwoord vervoegen

Typ een werkwoord in één van de talen NL, DE, EN, ES of FR.

Vervoeg

NL: stukmaken

U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.

Voltooid deelwoord
stukgemaakt

Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott)
ik maak stuk
jij maakt stuk
hij maakt stuk
wij maken stuk
jullie maken stuk
zij maken stuk

Tegenwoordige tijd, bijzinsvolgorde
dat ik stukmaak
dat jij stukmaakt
dat hij stukmaakt
dat wij stukmaken
dat jullie stukmaken
dat zij stukmaken

Voltooid tegenwoordige tijd (vtt)
ik heb stukgemaakt
jij hebt stukgemaakt
hij heeft stukgemaakt
wij hebben stukgemaakt
jullie hebben stukgemaakt
zij hebben stukgemaakt

Onvoltooid verleden tijd (ovt)
ik maakte stuk
jij maakte stuk
hij maakte stuk
wij maakten stuk
jullie maakten stuk
zij maakten stuk

Verleden tijd, bijzinsvolgorde
dat ik stukmaakte
dat jij stukmaakte
dat hij stukmaakte
dat wij stukmaakten
dat jullie stukmaakten
dat zij stukmaakten

Voltooid verleden tijd (vvt)
ik had stukgemaakt
jij had stukgemaakt
hij had stukgemaakt
wij hadden stukgemaakt
jullie hadden stukgemaakt
zij hadden stukgemaakt

Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt)
ik zal stukmaken
jij zult stukmaken
hij zal stukmaken
wij zullen stukmaken
jullie zullen stukmaken
zij zullen stukmaken

Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt)
ik zal stukgemaakt hebben
jij zult stukgemaakt hebben
hij zal stukgemaakt hebben
wij zullen stukgemaakt hebben
jullie zullen stukgemaakt hebben
zij zullen stukgemaakt hebben

Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt)
ik zou stukmaken
jij zou stukmaken
hij zou stukmaken
wij zouden stukmaken
jullie zouden stukmaken
zij zouden stukmaken

Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt)
ik zou stukgemaakt hebben
jij zou stukgemaakt hebben
hij zou stukgemaakt hebben
wij zouden stukgemaakt hebben
jullie zouden stukgemaakt hebben
zij zouden stukgemaakt hebben

Gebiedende wijs
maak stuk

Aanvoegende wijs
stukmake

Voorbeelden

  1. Wil je deze familie stukmaken?
    You wanna... you wanna destroy this family?
  2. Dat kun je niet stukmaken, hè?
    Can 't smash that to little bits, huh?
  3. Wat zou er gebeuren als we dit stukmaken?
    We don 't know what chopping this thing up will do.
  4. Niemand wil dat de andere kinderen hun speelgoed stukmaken.
    No one wants the other kids peeing in their sand box.
  5. Denk je dat jij de enige bent die dingen wil stukmaken?
    You think you 're the only one who wants to break stuff?
  6. Als je de fantasieën van een man vervult, kun je alles stukmaken.
    If a man has a fantasy and you fulfil it, the relationship could blow up.

Werkwoorden A tot (en met) Z

Nederlandse werkwoorden


Duitse werkwoorden


Engelse werkwoorden


Franse werkwoorden


Spaanse werkwoorden