NL: studeren U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.
|
| Voltooid deelwoord |
gestudeerd
|
| Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott) |
ik studeer jij studeert hij studeert wij studeren jullie studeren zij studeren
|
| Voltooid tegenwoordige tijd (vtt) |
ik heb gestudeerd jij hebt gestudeerd hij heeft gestudeerd wij hebben gestudeerd jullie hebben gestudeerd zij hebben gestudeerd
|
| Onvoltooid verleden tijd (ovt) |
ik studeerde jij studeerde hij studeerde wij studeerden jullie studeerden zij studeerden
|
| Voltooid verleden tijd (vvt) |
ik had gestudeerd jij had gestudeerd hij had gestudeerd wij hadden gestudeerd jullie hadden gestudeerd zij hadden gestudeerd
|
| Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt) |
ik zal studeren jij zult studeren hij zal studeren wij zullen studeren jullie zullen studeren zij zullen studeren
|
| Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt) |
ik zal gestudeerd hebben jij zult gestudeerd hebben hij zal gestudeerd hebben wij zullen gestudeerd hebben jullie zullen gestudeerd hebben zij zullen gestudeerd hebben
|
| Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt) |
ik zou studeren jij zou studeren hij zou studeren wij zouden studeren jullie zouden studeren zij zouden studeren
|
| Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt) |
ik zou gestudeerd hebben jij zou gestudeerd hebben hij zou gestudeerd hebben wij zouden gestudeerd hebben jullie zouden gestudeerd hebben zij zouden gestudeerd hebben
|
| Gebiedende wijs |
studeer
|
| Aanvoegende wijs |
| studere |