NL: stromen U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.
|
| Voltooid deelwoord |
gestroomd
|
| Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott) |
ik stroom jij stroomt hij stroomt wij stromen jullie stromen zij stromen
|
| Voltooid tegenwoordige tijd (vtt) |
ik heb gestroomd jij hebt gestroomd hij heeft gestroomd wij hebben gestroomd jullie hebben gestroomd zij hebben gestroomd
|
| Onvoltooid verleden tijd (ovt) |
ik stroomde jij stroomde hij stroomde wij stroomden jullie stroomden zij stroomden
|
| Voltooid verleden tijd (vvt) |
ik had gestroomd jij had gestroomd hij had gestroomd wij hadden gestroomd jullie hadden gestroomd zij hadden gestroomd
|
| Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt) |
ik zal stromen jij zult stromen hij zal stromen wij zullen stromen jullie zullen stromen zij zullen stromen
|
| Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt) |
ik zal gestroomd hebben jij zult gestroomd hebben hij zal gestroomd hebben wij zullen gestroomd hebben jullie zullen gestroomd hebben zij zullen gestroomd hebben
|
| Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt) |
ik zou stromen jij zou stromen hij zou stromen wij zouden stromen jullie zouden stromen zij zouden stromen
|
| Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt) |
ik zou gestroomd hebben jij zou gestroomd hebben hij zou gestroomd hebben wij zouden gestroomd hebben jullie zouden gestroomd hebben zij zouden gestroomd hebben
|
| Gebiedende wijs |
stroom
|
| Aanvoegende wijs |
| strome |