NL: strengen U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.
|
| Voltooid deelwoord |
gestrengd
|
| Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott) |
ik streng jij strengt hij strengt wij strengen jullie strengen zij strengen
|
| Voltooid tegenwoordige tijd (vtt) |
ik heb gestrengd jij hebt gestrengd hij heeft gestrengd wij hebben gestrengd jullie hebben gestrengd zij hebben gestrengd
|
| Onvoltooid verleden tijd (ovt) |
ik strengde jij strengde hij strengde wij strengden jullie strengden zij strengden
|
| Voltooid verleden tijd (vvt) |
ik had gestrengd jij had gestrengd hij had gestrengd wij hadden gestrengd jullie hadden gestrengd zij hadden gestrengd
|
| Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt) |
ik zal strengen jij zult strengen hij zal strengen wij zullen strengen jullie zullen strengen zij zullen strengen
|
| Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt) |
ik zal gestrengd hebben jij zult gestrengd hebben hij zal gestrengd hebben wij zullen gestrengd hebben jullie zullen gestrengd hebben zij zullen gestrengd hebben
|
| Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt) |
ik zou strengen jij zou strengen hij zou strengen wij zouden strengen jullie zouden strengen zij zouden strengen
|
| Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt) |
ik zou gestrengd hebben jij zou gestrengd hebben hij zou gestrengd hebben wij zouden gestrengd hebben jullie zouden gestrengd hebben zij zouden gestrengd hebben
|
| Gebiedende wijs |
streng
|
| Aanvoegende wijs |
| strenge |