NL: straffen U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.
|
Voltooid deelwoord |
gestraft
|
Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott) |
ik straf jij straft hij straft wij straffen jullie straffen zij straffen
|
Voltooid tegenwoordige tijd (vtt) |
ik heb gestraft jij hebt gestraft hij heeft gestraft wij hebben gestraft jullie hebben gestraft zij hebben gestraft
|
Onvoltooid verleden tijd (ovt) |
ik strafte jij strafte hij strafte wij straften jullie straften zij straften
|
Voltooid verleden tijd (vvt) |
ik had gestraft jij had gestraft hij had gestraft wij hadden gestraft jullie hadden gestraft zij hadden gestraft
|
Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt) |
ik zal straffen jij zult straffen hij zal straffen wij zullen straffen jullie zullen straffen zij zullen straffen
|
Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt) |
ik zal gestraft hebben jij zult gestraft hebben hij zal gestraft hebben wij zullen gestraft hebben jullie zullen gestraft hebben zij zullen gestraft hebben
|
Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt) |
ik zou straffen jij zou straffen hij zou straffen wij zouden straffen jullie zouden straffen zij zouden straffen
|
Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt) |
ik zou gestraft hebben jij zou gestraft hebben hij zou gestraft hebben wij zouden gestraft hebben jullie zouden gestraft hebben zij zouden gestraft hebben
|
Gebiedende wijs |
straf
|
Aanvoegende wijs |
straffe |