NL: stormlopen U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.
|
| Voltooid deelwoord |
stormgelopen
|
| Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott) |
ik loop storm jij loopt storm hij loopt storm wij lopen storm jullie lopen storm zij lopen storm
|
| Tegenwoordige tijd, bijzinsvolgorde |
dat ik stormloop dat jij stormloopt dat hij stormloopt dat wij stormlopen dat jullie stormlopen dat zij stormlopen
|
| Voltooid tegenwoordige tijd (vtt) |
ik heb stormgelopen jij hebt stormgelopen hij heeft stormgelopen wij hebben stormgelopen jullie hebben stormgelopen zij hebben stormgelopen
|
| Onvoltooid verleden tijd (ovt) |
ik liep storm jij liep storm hij liep storm wij liepen storm jullie liepen storm zij liepen storm
|
| Verleden tijd, bijzinsvolgorde |
dat ik stormliep dat jij stormliep dat hij stormliep dat wij stormliepen dat jullie stormliepen dat zij stormliepen
|
| Voltooid verleden tijd (vvt) |
ik had stormgelopen jij had stormgelopen hij had stormgelopen wij hadden stormgelopen jullie hadden stormgelopen zij hadden stormgelopen
|
| Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt) |
ik zal stormlopen jij zult stormlopen hij zal stormlopen wij zullen stormlopen jullie zullen stormlopen zij zullen stormlopen
|
| Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt) |
ik zal stormgelopen hebben jij zult stormgelopen hebben hij zal stormgelopen hebben wij zullen stormgelopen hebben jullie zullen stormgelopen hebben zij zullen stormgelopen hebben
|
| Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt) |
ik zou stormlopen jij zou stormlopen hij zou stormlopen wij zouden stormlopen jullie zouden stormlopen zij zouden stormlopen
|
| Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt) |
ik zou stormgelopen hebben jij zou stormgelopen hebben hij zou stormgelopen hebben wij zouden stormgelopen hebben jullie zouden stormgelopen hebben zij zouden stormgelopen hebben
|
| Gebiedende wijs |
loop storm
|
| Aanvoegende wijs |
| stormlope |