Werkwoord vervoegen

Typ een werkwoord in één van de talen NL, DE, EN, ES of FR.

Vervoeg

NL: stopzetten

U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.

Voltooid deelwoord
stopgezet

Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott)
ik zet stop
jij zet stop
hij zet stop
wij zetten stop
jullie zetten stop
zij zetten stop

Tegenwoordige tijd, bijzinsvolgorde
dat ik stopzet
dat jij stopzet
dat hij stopzet
dat wij stopzetten
dat jullie stopzetten
dat zij stopzetten

Voltooid tegenwoordige tijd (vtt)
ik heb stopgezet
jij hebt stopgezet
hij heeft stopgezet
wij hebben stopgezet
jullie hebben stopgezet
zij hebben stopgezet

Onvoltooid verleden tijd (ovt)
ik zette stop
jij zette stop
hij zette stop
wij zetten stop
jullie zetten stop
zij zetten stop

Verleden tijd, bijzinsvolgorde
dat ik stopzette
dat jij stopzette
dat hij stopzette
dat wij stopzetten
dat jullie stopzetten
dat zij stopzetten

Voltooid verleden tijd (vvt)
ik had stopgezet
jij had stopgezet
hij had stopgezet
wij hadden stopgezet
jullie hadden stopgezet
zij hadden stopgezet

Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt)
ik zal stopzetten
jij zult stopzetten
hij zal stopzetten
wij zullen stopzetten
jullie zullen stopzetten
zij zullen stopzetten

Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt)
ik zal stopgezet hebben
jij zult stopgezet hebben
hij zal stopgezet hebben
wij zullen stopgezet hebben
jullie zullen stopgezet hebben
zij zullen stopgezet hebben

Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt)
ik zou stopzetten
jij zou stopzetten
hij zou stopzetten
wij zouden stopzetten
jullie zouden stopzetten
zij zouden stopzetten

Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt)
ik zou stopgezet hebben
jij zou stopgezet hebben
hij zou stopgezet hebben
wij zouden stopgezet hebben
jullie zouden stopgezet hebben
zij zouden stopgezet hebben

Gebiedende wijs
zet stop

Aanvoegende wijs
stopzette

Voorbeelden

  1. Formulier stopzetten spaarloon
    Form salary savings scheme termination
  2. stopzetten (van behandeling)
    disarticulation
  3. Je moet het stopzetten.
    You should shut it down.
  4. Kunnen we het stopzetten?
    Can we just stop it?
  5. We moesten het stopzetten.
    We were forced to shut it down.
  6. Mellie wil Medicare stopzetten.
    Mellie wants to end Medicare.
  7. Zal ik het stopzetten?
    Shall I finish it?
  8. We moesten het stopzetten.
    We had to shut it down.
  9. Wanneer ga je dat stopzetten?
    When will you put a stop it?
  10. Ik laat deze bruiloft stopzetten.
    I 'm gonna get a wedding canceled.

Werkwoorden A tot (en met) Z

Nederlandse werkwoorden


Duitse werkwoorden


Engelse werkwoorden


Franse werkwoorden


Spaanse werkwoorden