NL: stoelen U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.
|
| Voltooid deelwoord |
gestoeld
|
| Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott) |
ik stoel jij stoelt hij stoelt wij stoelen jullie stoelen zij stoelen
|
| Voltooid tegenwoordige tijd (vtt) |
ik heb gestoeld jij hebt gestoeld hij heeft gestoeld wij hebben gestoeld jullie hebben gestoeld zij hebben gestoeld
|
| Onvoltooid verleden tijd (ovt) |
ik stoelde jij stoelde hij stoelde wij stoelden jullie stoelden zij stoelden
|
| Voltooid verleden tijd (vvt) |
ik had gestoeld jij had gestoeld hij had gestoeld wij hadden gestoeld jullie hadden gestoeld zij hadden gestoeld
|
| Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt) |
ik zal stoelen jij zult stoelen hij zal stoelen wij zullen stoelen jullie zullen stoelen zij zullen stoelen
|
| Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt) |
ik zal gestoeld hebben jij zult gestoeld hebben hij zal gestoeld hebben wij zullen gestoeld hebben jullie zullen gestoeld hebben zij zullen gestoeld hebben
|
| Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt) |
ik zou stoelen jij zou stoelen hij zou stoelen wij zouden stoelen jullie zouden stoelen zij zouden stoelen
|
| Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt) |
ik zou gestoeld hebben jij zou gestoeld hebben hij zou gestoeld hebben wij zouden gestoeld hebben jullie zouden gestoeld hebben zij zouden gestoeld hebben
|
| Gebiedende wijs |
stoel
|
| Aanvoegende wijs |
| stoele |