Werkwoord vervoegen

Typ een werkwoord in één van de talen NL, DE, EN, ES of FR.

Vervoeg

NL: stoeien

U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.

Voltooid deelwoord
gestoeid

Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott)
ik stoei
jij stoeit
hij stoeit
wij stoeien
jullie stoeien
zij stoeien

Voltooid tegenwoordige tijd (vtt)
ik heb gestoeid
jij hebt gestoeid
hij heeft gestoeid
wij hebben gestoeid
jullie hebben gestoeid
zij hebben gestoeid

Onvoltooid verleden tijd (ovt)
ik stoeide
jij stoeide
hij stoeide
wij stoeiden
jullie stoeiden
zij stoeiden

Voltooid verleden tijd (vvt)
ik had gestoeid
jij had gestoeid
hij had gestoeid
wij hadden gestoeid
jullie hadden gestoeid
zij hadden gestoeid

Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt)
ik zal stoeien
jij zult stoeien
hij zal stoeien
wij zullen stoeien
jullie zullen stoeien
zij zullen stoeien

Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt)
ik zal gestoeid hebben
jij zult gestoeid hebben
hij zal gestoeid hebben
wij zullen gestoeid hebben
jullie zullen gestoeid hebben
zij zullen gestoeid hebben

Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt)
ik zou stoeien
jij zou stoeien
hij zou stoeien
wij zouden stoeien
jullie zouden stoeien
zij zouden stoeien

Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt)
ik zou gestoeid hebben
jij zou gestoeid hebben
hij zou gestoeid hebben
wij zouden gestoeid hebben
jullie zouden gestoeid hebben
zij zouden gestoeid hebben

Gebiedende wijs
stoei

Aanvoegende wijs
stoeie

Voorbeelden

  1. Ik stoei wat met beleggingsfondsen.
    I play around a little with hedge funds.
  2. Zin om te stoeien?
    You wanna horse around?
  3. Wil je' n partijtje stoeien?
    You like to get down and tussle a little bit?
  4. We gaan hier even mee stoeien.
    Let 's throw this puppy around for a few.
  5. We waren samen wat aan het stoeien.
    We just bumped into each other.
  6. We gaan met je spelen en stoeien.
    We 're gonna play and we 're gonna romp.
  7. Laat ze er twee maanden mee stoeien.
    We 'll let them go at it for two months.
  8. Zijn hond ging wat in het bos stoeien.
    His dog went for a romp in the woods.
  9. We lagen altijd op de vloer te stoeien.
    We 'd get down on the floor and tussle all the time.
  10. Stop te stoeien met het grote geheel, jongen.
    Stop trying to wrestle with the big picture, son.

Werkwoorden A tot (en met) Z

Nederlandse werkwoorden


Duitse werkwoorden


Engelse werkwoorden


Franse werkwoorden


Spaanse werkwoorden