NL: stipuleren U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.
|
Voltooid deelwoord |
gestipuleerd
|
Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott) |
ik stipuleer jij stipuleert hij stipuleert wij stipuleren jullie stipuleren zij stipuleren
|
Voltooid tegenwoordige tijd (vtt) |
ik heb gestipuleerd jij hebt gestipuleerd hij heeft gestipuleerd wij hebben gestipuleerd jullie hebben gestipuleerd zij hebben gestipuleerd
|
Onvoltooid verleden tijd (ovt) |
ik stipuleerde jij stipuleerde hij stipuleerde wij stipuleerden jullie stipuleerden zij stipuleerden
|
Voltooid verleden tijd (vvt) |
ik had gestipuleerd jij had gestipuleerd hij had gestipuleerd wij hadden gestipuleerd jullie hadden gestipuleerd zij hadden gestipuleerd
|
Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt) |
ik zal stipuleren jij zult stipuleren hij zal stipuleren wij zullen stipuleren jullie zullen stipuleren zij zullen stipuleren
|
Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt) |
ik zal gestipuleerd hebben jij zult gestipuleerd hebben hij zal gestipuleerd hebben wij zullen gestipuleerd hebben jullie zullen gestipuleerd hebben zij zullen gestipuleerd hebben
|
Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt) |
ik zou stipuleren jij zou stipuleren hij zou stipuleren wij zouden stipuleren jullie zouden stipuleren zij zouden stipuleren
|
Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt) |
ik zou gestipuleerd hebben jij zou gestipuleerd hebben hij zou gestipuleerd hebben wij zouden gestipuleerd hebben jullie zouden gestipuleerd hebben zij zouden gestipuleerd hebben
|
Gebiedende wijs |
stipuleer
|
Aanvoegende wijs |
stipulere |