NL: stinken U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.
|
| Voltooid deelwoord |
gestonken
|
| Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott) |
ik stink jij stinkt hij stinkt wij stinken jullie stinken zij stinken
|
| Voltooid tegenwoordige tijd (vtt) |
ik heb gestonken jij hebt gestonken hij heeft gestonken wij hebben gestonken jullie hebben gestonken zij hebben gestonken
|
| Onvoltooid verleden tijd (ovt) |
ik stonk jij stonk hij stonk wij stonken jullie stonken zij stonken
|
| Voltooid verleden tijd (vvt) |
ik had gestonken jij had gestonken hij had gestonken wij hadden gestonken jullie hadden gestonken zij hadden gestonken
|
| Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt) |
ik zal stinken jij zult stinken hij zal stinken wij zullen stinken jullie zullen stinken zij zullen stinken
|
| Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt) |
ik zal gestonken hebben jij zult gestonken hebben hij zal gestonken hebben wij zullen gestonken hebben jullie zullen gestonken hebben zij zullen gestonken hebben
|
| Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt) |
ik zou stinken jij zou stinken hij zou stinken wij zouden stinken jullie zouden stinken zij zouden stinken
|
| Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt) |
ik zou gestonken hebben jij zou gestonken hebben hij zou gestonken hebben wij zouden gestonken hebben jullie zouden gestonken hebben zij zouden gestonken hebben
|
| Gebiedende wijs |
stink
|
| Aanvoegende wijs |
| stinke |