Werkwoord vervoegen

Typ een werkwoord in één van de talen NL, DE, EN, ES of FR.

Vervoeg

DE: stillen
NL: stillen

U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.

Voltooid deelwoord
gestild

Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott)
ik stil
jij stilt
hij stilt
wij stillen
jullie stillen
zij stillen

Voltooid tegenwoordige tijd (vtt)
ik heb gestild
jij hebt gestild
hij heeft gestild
wij hebben gestild
jullie hebben gestild
zij hebben gestild

Onvoltooid verleden tijd (ovt)
ik stilde
jij stilde
hij stilde
wij stilden
jullie stilden
zij stilden

Voltooid verleden tijd (vvt)
ik had gestild
jij had gestild
hij had gestild
wij hadden gestild
jullie hadden gestild
zij hadden gestild

Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt)
ik zal stillen
jij zult stillen
hij zal stillen
wij zullen stillen
jullie zullen stillen
zij zullen stillen

Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt)
ik zal gestild hebben
jij zult gestild hebben
hij zal gestild hebben
wij zullen gestild hebben
jullie zullen gestild hebben
zij zullen gestild hebben

Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt)
ik zou stillen
jij zou stillen
hij zou stillen
wij zouden stillen
jullie zouden stillen
zij zouden stillen

Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt)
ik zou gestild hebben
jij zou gestild hebben
hij zou gestild hebben
wij zouden gestild hebben
jullie zouden gestild hebben
zij zouden gestild hebben

Gebiedende wijs
stil

Aanvoegende wijs
stille

Voorbeelden

  1. Stil, stil, stil.
    Quiet, quiet, quiet.
  2. Stil, vader, stil.
    Hush, father, hush.
  3. Liefje, stil, stil.
    Honey, shush, shush.
  4. Stil, kind, stil.
    Hush, child. Hush.
  5. Stil, kardinaal, stil.
    Oh hush, Cardinal, hush.
  6. Stil nu, stil nu.
    Be quiet, be quiet.
  7. Wees stil, wees stil!
    Be quiet, be quiet!
  8. Stil liggen, lig stil.
    Don 't move, don 't move.
  9. Stil, stil zijn, Tina.
    Shh shh, be quiet, Tina.
  10. Stil, wees alsjeblieft stil.
    Still, please be quiet.


DE: stillen    Vertaal    Voorbeelden    Synoniemen
Partizip Perfekt & Präsens
gestillt
stillend

Indikativ Präsens
ich stille
du stillst
er stillt
wir stillen
ihr stillt
sie; Sie stillen

Indikativ Perfekt
ich habe gestillt
du hast gestillt
er hat gestillt
wir haben gestillt
ihr habt gestillt
sie; Sie haben gestillt

Indikativ Präteritum
ich stillte
du stilltest
er stillte
wir stillten
ihr stilltet
sie; Sie stillten

Indikativ Plusquamperfekt
ich hatte gestillt
du hattest gestillt
er hatte gestillt
wir hatten gestillt
ihr hattet gestillt
sie; Sie hatten gestillt

Indikativ Futur I
ich werde stillen
du wirst stillen
er wird stillen
wir werden stillen
ihr werdet stillen
sie; Sie werden stillen

Indikativ Futur II
ich werde gestillt haben
du wirst gestillt haben
er wird gestillt haben
wir werden gestillt haben
ihr werdet gestillt haben
sie; Sie werden gestillt haben

Konjunktiv I Präsens
ich stille
du stillest
er stille
wir stillen
ihr stillet
sie; Sie stillen

Konjunktiv I Perfekt
ich habe gestillt
du habest gestillt
er habe gestillt
wir haben gestillt
ihr habet gestillt
sie; Sie haben gestillt

Konjunktiv II Präsens
ich stillte
du stilltest
er stillte
wir stillten
ihr stilltet
sie; Sie stillten

Konjunktiv II Perfekt
ich hätte gestillt
du hättest gestillt
er hätte gestillt
wir hätten gestillt
ihr hättet gestillt
sie; Sie hätten gestillt

Konjunktiv II Futur I
ich würde stillen
du würdest stillen
er würde stillen
wir würden stillen
ihr würdet stillen
sie; Sie würden stillen

Konjunktiv II Futur II
ich würde gestillt haben
du würdest gestillt haben
er würde gestillt haben
wir würden gestillt haben
ihr würdet gestillt haben
sie; Sie würden gestillt haben

der Imperativ
du stille


Voorbeelden

  1. Still, Kardinal, still.
    Stil, kardinaal, stil.
  2. Plötzlich waren die stillen Leute nicht mehr still.
    Ineens zijn de kalme mensen niet kalm meer.
  3. Still, mein Don Juan, still.
    Sst, mijn Don Juan, sst.
  4. Still, still. Wen haben wir da?
    Zacht, zacht, wie komt hier?
  5. Seid mal still, seid mal still!
    Houd je mond, houd je mond!
  6. Still allerdings.
    Hij is zeker stil.
  7. Still, Elizabeth.
    Rustig, Elizabeth.
  8. Still, Sterblicher.
    Stilte, sterveling.
  9. Seien Sie einfach still, seien Sie still!
    Hou je mond dicht. Haal hem omhoog.
  10. Still, Hund! Nichtantworten!
    Mond dicht, hond.

Werkwoorden A tot (en met) Z

Nederlandse werkwoorden


Duitse werkwoorden


Engelse werkwoorden


Franse werkwoorden


Spaanse werkwoorden