NL: stempelen U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.
|
| Voltooid deelwoord |
gestempeld
|
| Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott) |
ik stempel jij stempelt hij stempelt wij stempelen jullie stempelen zij stempelen
|
| Voltooid tegenwoordige tijd (vtt) |
ik heb gestempeld jij hebt gestempeld hij heeft gestempeld wij hebben gestempeld jullie hebben gestempeld zij hebben gestempeld
|
| Onvoltooid verleden tijd (ovt) |
ik stempelde jij stempelde hij stempelde wij stempelden jullie stempelden zij stempelden
|
| Voltooid verleden tijd (vvt) |
ik had gestempeld jij had gestempeld hij had gestempeld wij hadden gestempeld jullie hadden gestempeld zij hadden gestempeld
|
| Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt) |
ik zal stempelen jij zult stempelen hij zal stempelen wij zullen stempelen jullie zullen stempelen zij zullen stempelen
|
| Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt) |
ik zal gestempeld hebben jij zult gestempeld hebben hij zal gestempeld hebben wij zullen gestempeld hebben jullie zullen gestempeld hebben zij zullen gestempeld hebben
|
| Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt) |
ik zou stempelen jij zou stempelen hij zou stempelen wij zouden stempelen jullie zouden stempelen zij zouden stempelen
|
| Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt) |
ik zou gestempeld hebben jij zou gestempeld hebben hij zou gestempeld hebben wij zouden gestempeld hebben jullie zouden gestempeld hebben zij zouden gestempeld hebben
|
| Gebiedende wijs |
stempel
|
| Aanvoegende wijs |
| stempele |