NL: starogen U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.
|
Voltooid deelwoord |
gestaroogd
|
Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott) |
ik staroog jij staroogt hij staroogt wij starogen jullie starogen zij starogen
|
Voltooid tegenwoordige tijd (vtt) |
ik heb gestaroogd jij hebt gestaroogd hij heeft gestaroogd wij hebben gestaroogd jullie hebben gestaroogd zij hebben gestaroogd
|
Onvoltooid verleden tijd (ovt) |
ik staroogde jij staroogde hij staroogde wij staroogden jullie staroogden zij staroogden
|
Voltooid verleden tijd (vvt) |
ik had gestaroogd jij had gestaroogd hij had gestaroogd wij hadden gestaroogd jullie hadden gestaroogd zij hadden gestaroogd
|
Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt) |
ik zal starogen jij zult starogen hij zal starogen wij zullen starogen jullie zullen starogen zij zullen starogen
|
Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt) |
ik zal gestaroogd hebben jij zult gestaroogd hebben hij zal gestaroogd hebben wij zullen gestaroogd hebben jullie zullen gestaroogd hebben zij zullen gestaroogd hebben
|
Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt) |
ik zou starogen jij zou starogen hij zou starogen wij zouden starogen jullie zouden starogen zij zouden starogen
|
Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt) |
ik zou gestaroogd hebben jij zou gestaroogd hebben hij zou gestaroogd hebben wij zouden gestaroogd hebben jullie zouden gestaroogd hebben zij zouden gestaroogd hebben
|
Gebiedende wijs |
staroog
|
Aanvoegende wijs |
staroge |