NL: stansen U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.
|
Voltooid deelwoord |
gestanst
|
Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott) |
ik stans jij stanst hij stanst wij stansen jullie stansen zij stansen
|
Voltooid tegenwoordige tijd (vtt) |
ik heb gestanst jij hebt gestanst hij heeft gestanst wij hebben gestanst jullie hebben gestanst zij hebben gestanst
|
Onvoltooid verleden tijd (ovt) |
ik stanste jij stanste hij stanste wij stansten jullie stansten zij stansten
|
Voltooid verleden tijd (vvt) |
ik had gestanst jij had gestanst hij had gestanst wij hadden gestanst jullie hadden gestanst zij hadden gestanst
|
Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt) |
ik zal stansen jij zult stansen hij zal stansen wij zullen stansen jullie zullen stansen zij zullen stansen
|
Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt) |
ik zal gestanst hebben jij zult gestanst hebben hij zal gestanst hebben wij zullen gestanst hebben jullie zullen gestanst hebben zij zullen gestanst hebben
|
Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt) |
ik zou stansen jij zou stansen hij zou stansen wij zouden stansen jullie zouden stansen zij zouden stansen
|
Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt) |
ik zou gestanst hebben jij zou gestanst hebben hij zou gestanst hebben wij zouden gestanst hebben jullie zouden gestanst hebben zij zouden gestanst hebben
|
Gebiedende wijs |
stans
|
Aanvoegende wijs |
stanse |