Werkwoord vervoegen

Typ een werkwoord in één van de talen NL, DE, EN, ES of FR.

Vervoeg

NL: stamelen

U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.

Voltooid deelwoord
gestameld

Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott)
ik stamel
jij stamelt
hij stamelt
wij stamelen
jullie stamelen
zij stamelen

Voltooid tegenwoordige tijd (vtt)
ik heb gestameld
jij hebt gestameld
hij heeft gestameld
wij hebben gestameld
jullie hebben gestameld
zij hebben gestameld

Onvoltooid verleden tijd (ovt)
ik stamelde
jij stamelde
hij stamelde
wij stamelden
jullie stamelden
zij stamelden

Voltooid verleden tijd (vvt)
ik had gestameld
jij had gestameld
hij had gestameld
wij hadden gestameld
jullie hadden gestameld
zij hadden gestameld

Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt)
ik zal stamelen
jij zult stamelen
hij zal stamelen
wij zullen stamelen
jullie zullen stamelen
zij zullen stamelen

Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt)
ik zal gestameld hebben
jij zult gestameld hebben
hij zal gestameld hebben
wij zullen gestameld hebben
jullie zullen gestameld hebben
zij zullen gestameld hebben

Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt)
ik zou stamelen
jij zou stamelen
hij zou stamelen
wij zouden stamelen
jullie zouden stamelen
zij zouden stamelen

Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt)
ik zou gestameld hebben
jij zou gestameld hebben
hij zou gestameld hebben
wij zouden gestameld hebben
jullie zouden gestameld hebben
zij zouden gestameld hebben

Gebiedende wijs
stamel

Aanvoegende wijs
stamele

Voorbeelden

  1. Ik bedoelde... stamel, stamel.
    I meant... stammer, stammer.
  2. Stamelen over een vriendje en-- - zeggen dat je wacht op inspiratie?
    Stammering about a boyfriend and- - and saying that you 're waiting to be inspired?

Werkwoorden A tot (en met) Z

Nederlandse werkwoorden


Duitse werkwoorden


Engelse werkwoorden


Franse werkwoorden


Spaanse werkwoorden