NL: stalen U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.
|
| Voltooid deelwoord |
gestaald
|
| Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott) |
ik staal jij staalt hij staalt wij stalen jullie stalen zij stalen
|
| Voltooid tegenwoordige tijd (vtt) |
ik heb gestaald jij hebt gestaald hij heeft gestaald wij hebben gestaald jullie hebben gestaald zij hebben gestaald
|
| Onvoltooid verleden tijd (ovt) |
ik staalde jij staalde hij staalde wij staalden jullie staalden zij staalden
|
| Voltooid verleden tijd (vvt) |
ik had gestaald jij had gestaald hij had gestaald wij hadden gestaald jullie hadden gestaald zij hadden gestaald
|
| Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt) |
ik zal stalen jij zult stalen hij zal stalen wij zullen stalen jullie zullen stalen zij zullen stalen
|
| Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt) |
ik zal gestaald hebben jij zult gestaald hebben hij zal gestaald hebben wij zullen gestaald hebben jullie zullen gestaald hebben zij zullen gestaald hebben
|
| Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt) |
ik zou stalen jij zou stalen hij zou stalen wij zouden stalen jullie zouden stalen zij zouden stalen
|
| Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt) |
ik zou gestaald hebben jij zou gestaald hebben hij zou gestaald hebben wij zouden gestaald hebben jullie zouden gestaald hebben zij zouden gestaald hebben
|
| Gebiedende wijs |
staal
|
| Aanvoegende wijs |
| stale |