NL: squashen U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.
|
| Voltooid deelwoord |
gesquasht
|
| Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott) |
ik squash jij squasht hij squasht wij squashen jullie squashen zij squashen
|
| Voltooid tegenwoordige tijd (vtt) |
ik heb gesquasht jij hebt gesquasht hij heeft gesquasht wij hebben gesquasht jullie hebben gesquasht zij hebben gesquasht
|
| Onvoltooid verleden tijd (ovt) |
ik squashte jij squashte hij squashte wij squashten jullie squashten zij squashten
|
| Voltooid verleden tijd (vvt) |
ik had gesquasht jij had gesquasht hij had gesquasht wij hadden gesquasht jullie hadden gesquasht zij hadden gesquasht
|
| Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt) |
ik zal squashen jij zult squashen hij zal squashen wij zullen squashen jullie zullen squashen zij zullen squashen
|
| Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt) |
ik zal gesquasht hebben jij zult gesquasht hebben hij zal gesquasht hebben wij zullen gesquasht hebben jullie zullen gesquasht hebben zij zullen gesquasht hebben
|
| Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt) |
ik zou squashen jij zou squashen hij zou squashen wij zouden squashen jullie zouden squashen zij zouden squashen
|
| Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt) |
ik zou gesquasht hebben jij zou gesquasht hebben hij zou gesquasht hebben wij zouden gesquasht hebben jullie zouden gesquasht hebben zij zouden gesquasht hebben
|
| Gebiedende wijs |
squash
|
| Aanvoegende wijs |
| squashe |