Werkwoord vervoegen

Typ een werkwoord in één van de talen NL, DE, EN, ES of FR.

Vervoeg

NL: sprokkelen

U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.

Voltooid deelwoord
gesprokkeld

Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott)
ik sprokkel
jij sprokkelt
hij sprokkelt
wij sprokkelen
jullie sprokkelen
zij sprokkelen

Voltooid tegenwoordige tijd (vtt)
ik heb gesprokkeld
jij hebt gesprokkeld
hij heeft gesprokkeld
wij hebben gesprokkeld
jullie hebben gesprokkeld
zij hebben gesprokkeld

Onvoltooid verleden tijd (ovt)
ik sprokkelde
jij sprokkelde
hij sprokkelde
wij sprokkelden
jullie sprokkelden
zij sprokkelden

Voltooid verleden tijd (vvt)
ik had gesprokkeld
jij had gesprokkeld
hij had gesprokkeld
wij hadden gesprokkeld
jullie hadden gesprokkeld
zij hadden gesprokkeld

Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt)
ik zal sprokkelen
jij zult sprokkelen
hij zal sprokkelen
wij zullen sprokkelen
jullie zullen sprokkelen
zij zullen sprokkelen

Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt)
ik zal gesprokkeld hebben
jij zult gesprokkeld hebben
hij zal gesprokkeld hebben
wij zullen gesprokkeld hebben
jullie zullen gesprokkeld hebben
zij zullen gesprokkeld hebben

Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt)
ik zou sprokkelen
jij zou sprokkelen
hij zou sprokkelen
wij zouden sprokkelen
jullie zouden sprokkelen
zij zouden sprokkelen

Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt)
ik zou gesprokkeld hebben
jij zou gesprokkeld hebben
hij zou gesprokkeld hebben
wij zouden gesprokkeld hebben
jullie zouden gesprokkeld hebben
zij zouden gesprokkeld hebben

Gebiedende wijs
sprokkel

Aanvoegende wijs
sprokkele

Voorbeelden

  1. Ja, hout sprokkelen.
    Yes, getting building lumber.
  2. Ze waren hout aan het sprokkelen.
    They were collecting firewood.
  3. Uw oom Kevan kan vast een leger bij elkaar sprokkelen.
    Surely your Uncle Kevan could muster a force.

Werkwoorden A tot (en met) Z

Nederlandse werkwoorden


Duitse werkwoorden


Engelse werkwoorden


Franse werkwoorden


Spaanse werkwoorden