Werkwoord vervoegen

Typ een werkwoord in één van de talen NL, DE, EN, ES of FR.

Vervoeg

DE: spotten
NL: spotten

U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.

Voltooid deelwoord
gespot

Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott)
ik spot
jij spot
hij spot
wij spotten
jullie spotten
zij spotten

Voltooid tegenwoordige tijd (vtt)
ik heb gespot
jij hebt gespot
hij heeft gespot
wij hebben gespot
jullie hebben gespot
zij hebben gespot

Onvoltooid verleden tijd (ovt)
ik spotte
jij spotte
hij spotte
wij spotten
jullie spotten
zij spotten

Voltooid verleden tijd (vvt)
ik had gespot
jij had gespot
hij had gespot
wij hadden gespot
jullie hadden gespot
zij hadden gespot

Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt)
ik zal spotten
jij zult spotten
hij zal spotten
wij zullen spotten
jullie zullen spotten
zij zullen spotten

Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt)
ik zal gespot hebben
jij zult gespot hebben
hij zal gespot hebben
wij zullen gespot hebben
jullie zullen gespot hebben
zij zullen gespot hebben

Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt)
ik zou spotten
jij zou spotten
hij zou spotten
wij zouden spotten
jullie zouden spotten
zij zouden spotten

Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt)
ik zou gespot hebben
jij zou gespot hebben
hij zou gespot hebben
wij zouden gespot hebben
jullie zouden gespot hebben
zij zouden gespot hebben

Gebiedende wijs
spot

Aanvoegende wijs
spotte

Voorbeelden

  1. # We used to call him Spot - # Ye-heh but now he' s called Splat!
    # We used to call him Spot - # Ye-heh but now he 's called Splat!
  2. Hou op met spotten.
    Stop being so flippant.
  3. Met de toeristen spotten.
    Make fun of tourists.
  4. Ze spotten met mij.
    They make fun of me.
  5. Niet spotten met Chinese drankjes.
    You shouldn 't knock Chinese potions.
  6. Waarom spotten ze met me?
    Why do they taunt me?
  7. Ik zou je beter spotten.
    I 'd better spot you.
  8. Met mij valt niet te spotten.
    I come from the street.
  9. Waar is dat spotten dan voor?
    So what are you doing plane spotting?
  10. Ze spotten toen ik voorbij liep.
    They sneer when I walk past.


DE: spotten    Vertaal    Voorbeelden    Synoniemen
Partizip Perfekt & Präsens
gespottet
spottend

Indikativ Präsens
ich spotte
du spottest
er spottet
wir spotten
ihr spottet
sie; Sie spotten

Indikativ Perfekt
ich habe gespottet
du hast gespottet
er hat gespottet
wir haben gespottet
ihr habt gespottet
sie; Sie haben gespottet

Indikativ Präteritum
ich spottete
du spottetest
er spottete
wir spotteten
ihr spottetet
sie; Sie spotteten

Indikativ Plusquamperfekt
ich hatte gespottet
du hattest gespottet
er hatte gespottet
wir hatten gespottet
ihr hattet gespottet
sie; Sie hatten gespottet

Indikativ Futur I
ich werde spotten
du wirst spotten
er wird spotten
wir werden spotten
ihr werdet spotten
sie; Sie werden spotten

Indikativ Futur II
ich werde gespottet haben
du wirst gespottet haben
er wird gespottet haben
wir werden gespottet haben
ihr werdet gespottet haben
sie; Sie werden gespottet haben

Konjunktiv I Präsens
ich spotte
du spottest
er spotte
wir spotten
ihr spottet
sie; Sie spotten

Konjunktiv I Perfekt
ich habe gespottet
du habest gespottet
er habe gespottet
wir haben gespottet
ihr habet gespottet
sie; Sie haben gespottet

Konjunktiv II Präsens
ich spottete
du spottetest
er spottete
wir spotteten
ihr spottetet
sie; Sie spotteten

Konjunktiv II Perfekt
ich hätte gespottet
du hättest gespottet
er hätte gespottet
wir hätten gespottet
ihr hättet gespottet
sie; Sie hätten gespottet

Konjunktiv II Futur I
ich würde spotten
du würdest spotten
er würde spotten
wir würden spotten
ihr würdet spotten
sie; Sie würden spotten

Konjunktiv II Futur II
ich würde gespottet haben
du würdest gespottet haben
er würde gespottet haben
wir würden gespottet haben
ihr würdet gespottet haben
sie; Sie würden gespottet haben

der Imperativ
du spotte


Voorbeelden

  1. Reflexartiger Spott...
    Wederkerende bespotting...
  2. Keinen Spott von Kindern mehr.
    Ik ben die snotneuzen zat.
  3. Wieso Spott an meinem Geburtstag?
    Waarom word ik bespot op mijn feest?
  4. Es war kein Spott darin.
    Hij heeft ons niet bespot.
  5. Ich erfahre nur Hohn und Spott.
    Ik krijg alleen standjes.
  6. Ich bin immun gegen Ihren Spott.
    Ik ben bestand tegen uw hoon.
  7. Und zum Schaden kam der Spott.
    Dat kon er nog wel bij.
  8. Erspar mir den Spott und die Bevormundung.
    Maak me niet belachelijk.
  9. Hörte sie lachten. Voll Spott und Hohn.
    Ik zag ze lachen, en feesten.
  10. Höre ich Spott über eines anderen Unglück?
    Hoor ik gegniffel om andermans ongeluk?

Werkwoorden A tot (en met) Z

Nederlandse werkwoorden


Duitse werkwoorden


Engelse werkwoorden


Franse werkwoorden


Spaanse werkwoorden