NL: sponzen U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.
|
Voltooid deelwoord |
gesponsd
|
Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott) |
ik spons jij sponst hij sponst wij sponzen jullie sponzen zij sponzen
|
Voltooid tegenwoordige tijd (vtt) |
ik heb gesponsd jij hebt gesponsd hij heeft gesponsd wij hebben gesponsd jullie hebben gesponsd zij hebben gesponsd
|
Onvoltooid verleden tijd (ovt) |
ik sponsde jij sponsde hij sponsde wij sponsden jullie sponsden zij sponsden
|
Voltooid verleden tijd (vvt) |
ik had gesponsd jij had gesponsd hij had gesponsd wij hadden gesponsd jullie hadden gesponsd zij hadden gesponsd
|
Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt) |
ik zal sponzen jij zult sponzen hij zal sponzen wij zullen sponzen jullie zullen sponzen zij zullen sponzen
|
Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt) |
ik zal gesponsd hebben jij zult gesponsd hebben hij zal gesponsd hebben wij zullen gesponsd hebben jullie zullen gesponsd hebben zij zullen gesponsd hebben
|
Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt) |
ik zou sponzen jij zou sponzen hij zou sponzen wij zouden sponzen jullie zouden sponzen zij zouden sponzen
|
Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt) |
ik zou gesponsd hebben jij zou gesponsd hebben hij zou gesponsd hebben wij zouden gesponsd hebben jullie zouden gesponsd hebben zij zouden gesponsd hebben
|
Gebiedende wijs |
spons
|
Aanvoegende wijs |
sponze |