NL: spoken U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.
|
| Voltooid deelwoord |
gespookt
|
| Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott) |
ik spook jij spookt hij spookt wij spoken jullie spoken zij spoken
|
| Voltooid tegenwoordige tijd (vtt) |
ik heb gespookt jij hebt gespookt hij heeft gespookt wij hebben gespookt jullie hebben gespookt zij hebben gespookt
|
| Onvoltooid verleden tijd (ovt) |
ik spookte jij spookte hij spookte wij spookten jullie spookten zij spookten
|
| Voltooid verleden tijd (vvt) |
ik had gespookt jij had gespookt hij had gespookt wij hadden gespookt jullie hadden gespookt zij hadden gespookt
|
| Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt) |
ik zal spoken jij zult spoken hij zal spoken wij zullen spoken jullie zullen spoken zij zullen spoken
|
| Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt) |
ik zal gespookt hebben jij zult gespookt hebben hij zal gespookt hebben wij zullen gespookt hebben jullie zullen gespookt hebben zij zullen gespookt hebben
|
| Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt) |
ik zou spoken jij zou spoken hij zou spoken wij zouden spoken jullie zouden spoken zij zouden spoken
|
| Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt) |
ik zou gespookt hebben jij zou gespookt hebben hij zou gespookt hebben wij zouden gespookt hebben jullie zouden gespookt hebben zij zouden gespookt hebben
|
| Gebiedende wijs |
spook
|
| Aanvoegende wijs |
| spoke |