NL: spoeden U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.
|
| Voltooid deelwoord |
gespoed
|
| Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott) |
ik spoed jij spoedt hij spoedt wij spoeden jullie spoeden zij spoeden
|
| Voltooid tegenwoordige tijd (vtt) |
ik heb gespoed jij hebt gespoed hij heeft gespoed wij hebben gespoed jullie hebben gespoed zij hebben gespoed
|
| Onvoltooid verleden tijd (ovt) |
ik spoedde jij spoedde hij spoedde wij spoedden jullie spoedden zij spoedden
|
| Voltooid verleden tijd (vvt) |
ik had gespoed jij had gespoed hij had gespoed wij hadden gespoed jullie hadden gespoed zij hadden gespoed
|
| Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt) |
ik zal spoeden jij zult spoeden hij zal spoeden wij zullen spoeden jullie zullen spoeden zij zullen spoeden
|
| Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt) |
ik zal gespoed hebben jij zult gespoed hebben hij zal gespoed hebben wij zullen gespoed hebben jullie zullen gespoed hebben zij zullen gespoed hebben
|
| Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt) |
ik zou spoeden jij zou spoeden hij zou spoeden wij zouden spoeden jullie zouden spoeden zij zouden spoeden
|
| Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt) |
ik zou gespoed hebben jij zou gespoed hebben hij zou gespoed hebben wij zouden gespoed hebben jullie zouden gespoed hebben zij zouden gespoed hebben
|
| Gebiedende wijs |
spoed
|
| Aanvoegende wijs |
| spoede |