1. MWB
  2. Werkwoord vervoegen
  3. splashen

Werkwoord vervoegen

Typ een werkwoord in één van de talen NL, DE, EN, ES of FR.

Vervoeg

NL: splashen

U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.

Voltooid deelwoord
gesplasht

Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott)
ik splash
jij splasht
hij splasht
wij splashen
jullie splashen
zij splashen

Voltooid tegenwoordige tijd (vtt)
ik heb gesplasht
jij hebt gesplasht
hij heeft gesplasht
wij hebben gesplasht
jullie hebben gesplasht
zij hebben gesplasht

Onvoltooid verleden tijd (ovt)
ik splashte
jij splashte
hij splashte
wij splashten
jullie splashten
zij splashten

Voltooid verleden tijd (vvt)
ik had gesplasht
jij had gesplasht
hij had gesplasht
wij hadden gesplasht
jullie hadden gesplasht
zij hadden gesplasht

Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt)
ik zal splashen
jij zult splashen
hij zal splashen
wij zullen splashen
jullie zullen splashen
zij zullen splashen

Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt)
ik zal gesplasht hebben
jij zult gesplasht hebben
hij zal gesplasht hebben
wij zullen gesplasht hebben
jullie zullen gesplasht hebben
zij zullen gesplasht hebben

Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt)
ik zou splashen
jij zou splashen
hij zou splashen
wij zouden splashen
jullie zouden splashen
zij zouden splashen

Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt)
ik zou gesplasht hebben
jij zou gesplasht hebben
hij zou gesplasht hebben
wij zouden gesplasht hebben
jullie zouden gesplasht hebben
zij zouden gesplasht hebben

Gebiedende wijs
splash

Aanvoegende wijs
splashe

Voorbeelden

  1. Splash hem, kom op.
    Splash him, come on.
  2. Splash hem overal, zoon.
    Splash him all over, son.
  3. Kom op, splash hem.
    Come on, splash him.
  4. Zo uit het raam, splash...
    Out the window, splat.
  5. Ik dacht aan Wolferton Splash.
    I thought Wolferton Splash.
  6. En hij maakte een coole splash!
    And it did make a cool splash.
  7. Ze had gelijk in de splash zone.
    She was right in the splash zone.
  8. Ray gaat naar de Last Splash met Cecilia.
    Ray 's going to the Last Splash with Cecilia
  9. Laten we nog een keer in Splash Canyon gaan.
    Let 's take another run at Splash Canyon.
  10. Ik wil hem een Manhattan geven, splash, twee kersen.
    I 'd like to buy him a Manhattan, splash of sprite, two cherries.

Werkwoorden A tot (en met) Z

Nederlandse werkwoorden


Duitse werkwoorden


Engelse werkwoorden


Franse werkwoorden


Spaanse werkwoorden



Vaakst vervoegd

Hier zie je een overzicht van de 30 vaakst vervoegde werkwoorden voor de vijf talen die we op mijnwoordenboek gebruiken.

Nederlandse werkwoorden

willen verdienen worden zijn vinden bedoelen kunnen houden hebben meten vermelden vertellen varen gelden beantwoorden zeggen bestellen begeleiden updaten reizen bereiden leiden plannen gaan verwijderen stelen bidden besteden denken bellen

Franse werkwoorden

être avoir aller faire pouvoir vouloir venir devoir voir prendre savoir partir connaître recevoir dire mettre finir lire boire choisir envoyer sortir falloir dormir écrire appeler croire manger devenir vivre

Duitse werkwoorden

sein werden haben können mögen gehen wollen müssen essen finden sehen stressen lesen dürfen fahren misten sollen kommen nehmen tun machen geben sprechen lassen helfen laufen arbeiten wohnen schlafen halten

Spaanse werkwoorden

ser sentir tener hacer ver teñir ir estar servir haber poder mentir querer dar fuir saber decir hablar salir empezar volver comer seguir vivir gustar pedir encontrar grillarse latir pensar llamar conocer preferir jugar llegar

Engelse werkwoorden

send read be have spend choose go lead mean hear teach lie think see quit can do build meet take say get run fall fair buy put eat lay make learn wear begin barbecue will give find want know drink work write try