NL: spammen U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.
|
| Voltooid deelwoord |
gespamd
|
| Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott) |
ik spam jij spamt hij spamt wij spammen jullie spammen zij spammen
|
| Voltooid tegenwoordige tijd (vtt) |
ik heb gespamd jij hebt gespamd hij heeft gespamd wij hebben gespamd jullie hebben gespamd zij hebben gespamd
|
| Onvoltooid verleden tijd (ovt) |
ik spamde jij spamde hij spamde wij spamden jullie spamden zij spamden
|
| Voltooid verleden tijd (vvt) |
ik had gespamd jij had gespamd hij had gespamd wij hadden gespamd jullie hadden gespamd zij hadden gespamd
|
| Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt) |
ik zal spammen jij zult spammen hij zal spammen wij zullen spammen jullie zullen spammen zij zullen spammen
|
| Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt) |
ik zal gespamd hebben jij zult gespamd hebben hij zal gespamd hebben wij zullen gespamd hebben jullie zullen gespamd hebben zij zullen gespamd hebben
|
| Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt) |
ik zou spammen jij zou spammen hij zou spammen wij zouden spammen jullie zouden spammen zij zouden spammen
|
| Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt) |
ik zou gespamd hebben jij zou gespamd hebben hij zou gespamd hebben wij zouden gespamd hebben jullie zouden gespamd hebben zij zouden gespamd hebben
|
| Gebiedende wijs |
spam
|
| Aanvoegende wijs |
| spamme |