NL: souffleren U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.
|
| Voltooid deelwoord |
gesouffleerd
|
| Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott) |
ik souffleer jij souffleert hij souffleert wij souffleren jullie souffleren zij souffleren
|
| Voltooid tegenwoordige tijd (vtt) |
ik heb gesouffleerd jij hebt gesouffleerd hij heeft gesouffleerd wij hebben gesouffleerd jullie hebben gesouffleerd zij hebben gesouffleerd
|
| Onvoltooid verleden tijd (ovt) |
ik souffleerde jij souffleerde hij souffleerde wij souffleerden jullie souffleerden zij souffleerden
|
| Voltooid verleden tijd (vvt) |
ik had gesouffleerd jij had gesouffleerd hij had gesouffleerd wij hadden gesouffleerd jullie hadden gesouffleerd zij hadden gesouffleerd
|
| Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt) |
ik zal souffleren jij zult souffleren hij zal souffleren wij zullen souffleren jullie zullen souffleren zij zullen souffleren
|
| Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt) |
ik zal gesouffleerd hebben jij zult gesouffleerd hebben hij zal gesouffleerd hebben wij zullen gesouffleerd hebben jullie zullen gesouffleerd hebben zij zullen gesouffleerd hebben
|
| Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt) |
ik zou souffleren jij zou souffleren hij zou souffleren wij zouden souffleren jullie zouden souffleren zij zouden souffleren
|
| Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt) |
ik zou gesouffleerd hebben jij zou gesouffleerd hebben hij zou gesouffleerd hebben wij zouden gesouffleerd hebben jullie zouden gesouffleerd hebben zij zouden gesouffleerd hebben
|
| Gebiedende wijs |
souffleer
|
| Aanvoegende wijs |
| soufflere |