NL: sorteren U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.
|
| Voltooid deelwoord |
gesorteerd
|
| Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott) |
ik sorteer jij sorteert hij sorteert wij sorteren jullie sorteren zij sorteren
|
| Voltooid tegenwoordige tijd (vtt) |
ik heb gesorteerd jij hebt gesorteerd hij heeft gesorteerd wij hebben gesorteerd jullie hebben gesorteerd zij hebben gesorteerd
|
| Onvoltooid verleden tijd (ovt) |
ik sorteerde jij sorteerde hij sorteerde wij sorteerden jullie sorteerden zij sorteerden
|
| Voltooid verleden tijd (vvt) |
ik had gesorteerd jij had gesorteerd hij had gesorteerd wij hadden gesorteerd jullie hadden gesorteerd zij hadden gesorteerd
|
| Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt) |
ik zal sorteren jij zult sorteren hij zal sorteren wij zullen sorteren jullie zullen sorteren zij zullen sorteren
|
| Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt) |
ik zal gesorteerd hebben jij zult gesorteerd hebben hij zal gesorteerd hebben wij zullen gesorteerd hebben jullie zullen gesorteerd hebben zij zullen gesorteerd hebben
|
| Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt) |
ik zou sorteren jij zou sorteren hij zou sorteren wij zouden sorteren jullie zouden sorteren zij zouden sorteren
|
| Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt) |
ik zou gesorteerd hebben jij zou gesorteerd hebben hij zou gesorteerd hebben wij zouden gesorteerd hebben jullie zouden gesorteerd hebben zij zouden gesorteerd hebben
|
| Gebiedende wijs |
sorteer
|
| Aanvoegende wijs |
| sortere |