NL: sonderen U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.
|
| Voltooid deelwoord |
gesondeerd
|
| Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott) |
ik sondeer jij sondeert hij sondeert wij sonderen jullie sonderen zij sonderen
|
| Voltooid tegenwoordige tijd (vtt) |
ik heb gesondeerd jij hebt gesondeerd hij heeft gesondeerd wij hebben gesondeerd jullie hebben gesondeerd zij hebben gesondeerd
|
| Onvoltooid verleden tijd (ovt) |
ik sondeerde jij sondeerde hij sondeerde wij sondeerden jullie sondeerden zij sondeerden
|
| Voltooid verleden tijd (vvt) |
ik had gesondeerd jij had gesondeerd hij had gesondeerd wij hadden gesondeerd jullie hadden gesondeerd zij hadden gesondeerd
|
| Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt) |
ik zal sonderen jij zult sonderen hij zal sonderen wij zullen sonderen jullie zullen sonderen zij zullen sonderen
|
| Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt) |
ik zal gesondeerd hebben jij zult gesondeerd hebben hij zal gesondeerd hebben wij zullen gesondeerd hebben jullie zullen gesondeerd hebben zij zullen gesondeerd hebben
|
| Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt) |
ik zou sonderen jij zou sonderen hij zou sonderen wij zouden sonderen jullie zouden sonderen zij zouden sonderen
|
| Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt) |
ik zou gesondeerd hebben jij zou gesondeerd hebben hij zou gesondeerd hebben wij zouden gesondeerd hebben jullie zouden gesondeerd hebben zij zouden gesondeerd hebben
|
| Gebiedende wijs |
sondeer
|
| Aanvoegende wijs |
| sondere |